Porselein is een specifieke vorm van keramiek, met andere
eigenschappen dan aardewerk. Voor het maken van porselein is veel kennis en
ervaring vereist.
Bij de samenstelling van porselein wordt kaolien, een weerbarstige,
witte kleisoort, gebruikt, vermengd met kwarts en een veldspaat. Bij het bakken
is een hoge temperatuur vereist. Porselein wordt daardoor hard, doorschijnend,
niet poreus en klinkt helder. Porselein is reuk- en smaakloos en verkleurt nauwelijks, ook
niet als het bijvoorbeeld enkele eeuwen in een scheepswrak op de bodem van de
zee heeft gelegen. Het wordt vooral gebruikt om borden, kommen en ander
vaatwerk te produceren dat dienstdoet bij het opdienen van voedsel en drank.
Ovenvast porselein dient in de eerste plaats voor het bereiden van voedsel door
het te verwarmen in een klassieke oven. Zulk culinair porselein kan een
temperatuur van 250°C of zelfs 300°C verdragen.
Daarnaast worden voorwerpen in porselein gemaakt die een
functie hebben als interieurdecoratie, zoals vazen, kandelaars,
naamkaarthouders, decoratieve deurknoppen, cache-pots, menselijke of
dierfiguren enz. Porselein is veel gebruikt als materiaal voor het vervaardigen
van isolatoren omdat het stevig, duurzaam, weers- en hittebestendig is en
elektriciteit niet geleidt. Ook werd porselein toegepast in tandtechnische laboratoria
voor het vervaardigen van kronen en bruggen. Tenslotte is porselein gebruikt
om poppenkoppen te vervaardigen en wordt het veel toegepast bij het maken van
voorwerpen met een functie in het sanitair, bijvoorbeeld een toilet of een
wasbekken.
Productieproces
Voor het maken van porselein is klei vereist. Klei heeft de
bijzondere eigenschap dat het gekneed kan worden als het materiaal nat is. De
klei wordt enige maanden in donkere kelders of putten opgeslagen om te rotten.
Vele kleien zijn te vet om zonder toevoeging te kunnen worden verwerkt. Om
porselein te maken voegt men aan de zo wit mogelijke klei, kaolien genoemd, zilverzand
(kwarts) toe om de massa minder vet en bij verhitting glasachtig te laten
worden. Het bijzondere van porselein is dat aan de klei een verpulverde steen
wordt toegevoegd, veldspaat (of graniet), om de baktemperatuur te verlagen. De
verhouding tussen de drie verschillende ingrediënten bedraagt 2:1:1. Vervolgens
wordt het water uit de massa geperst en is het "deeg" klaar voor
verdere bereiding. Na de vorming van het voorwerp met behulp van een
draaischijf en mallen volgt een droogproces van drie maanden. Vervolgens wordt
het Europese porselein tweemaal gebakken. De eerste keer bij 900 °C,
waarna het zgn. biscuit ontstaat.
Vervolgens wordt het glazuur (een waterig
mengsel van porseleinaarde, vermengd met tin of lood) aangebracht. Het
gladbakken gebeurt bij circa 1400 °C en duurt anderhalve dag. Bij het
bakken is de krimp een groot probleem, ongeveer 10% van de massa is verdampt. Als de oven is uitgebrand en afgekoeld wordt het porselein
beoordeeld op kwaliteit. In de 18de eeuw moest soms de helft van de productie
worden weggegooid (de zogenaamde misbaksels), door een te lage of te hoge
baktemperatuur. Veel porseleinfabrieken hielden het dan ook niet lang vol en
gingen failliet. Meestal wordt het voorwerp in verfijnde kleuren beschilderd,
waarna de decoraties worden gemoffeld in een oven bij 600-900 °C.
Oorspronkelijk werden de ovens gestookt met hout, thans met gas. bron wikipedia