Sector Civiel recht
arrest van 27 november 2012
inzake
NEDERLANDSE VERENIGING TOT BESCHERMING VAN DIEREN,
gevestigd te 's-Gravenhage,
appellante,
hierna te noemen: de Dierenbescherming,
advocaat: mr. K.T.B. Salomons te ’s-Gravenhage,
tegen
1. [geïntimeerde sub 1],
2. [geïntimeerde sub 2],
3. [...] B.V.,
wonende respectievelijk gevestigd te [plaats],
geïntimeerden,
hierna te noemen: [geïntimeerde sub 1], [geïntimeerde
sub 2], [geïntimeerde sub 3] en (gezamenlijk) [geïntimeerden],
advocaat: mr. P.P. Hoyng te Haarlem.
Het geding
Beoordeling
van het hoger beroep
(…)
2. Het hof gaat in deze zaak uit van de
volgende feiten.
[geïntimeerde sub 1] houdt zich bedrijfsmatig bezig met
de verkoop van jonge honden. [geïntimeerde sub 1] is enig bestuurder van
[geïntimeerde sub 3]. Zijn echtgenote [geïntimeerde sub 2] is full-time
medewerkster van [geïntimeerde sub 3].
De enige handelsactiviteit van [geïntimeerde sub 3] is de verkoop
van jonge honden (pups) die via Marktplaats te koop worden aangeboden.
[geïntimeerde sub 1] exploiteert voorts in [plaats] een
dierenwinkel onder de naam Faunaland [achternaam geïntimeerde sub 1].
[geïntimeerde sub 1] houdt de pups in een aparte ruimte achterin de winkel.
De Dierenbescherming heeft in 2007 [geïntimeerde sub 1] en
[geïntimeerde sub 3] gedagvaard in kort geding, en gevorderd – kort gezegd -
dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 3] binnen 24 uur na betekening
van het kort geding-vonnis de handel in honden zullen staken, op straffe van
een dwangsom. De Dierenbescherming heeft aan haar vorderingen, kort gezegd, ten
grondslag gelegd dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 3]
*significant veel pups met het Parvovirus en met andere ziektes en
gebreken verkopen,
*pups importeren en verkopen uit Oost-Europa die door handelaren
op te jonge leeftijd bij hun moeder zijn weggehaald,
en dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 3] aldus
onrechtmatig handelen en veel leed aan mens en dier berokkenen door de verkoop
van deze pups. In de media, waaronder de televisieprogramma’s Kassa en Radar,
is veel aandacht besteed aan de import van pups uit Oost-Europa en de handel in
pups door [geïntimeerde sub 1].
De voorzieningenrechter in de rechtbank Alkmaar heeft
bij vonnis van 24 mei 2007 de vorderingen van de Dierenbescherming voor de duur
van vijf jaar toegewezen, en heeft [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 3]
- uitvoerbaar bij voorraad - veroordeeld om binnen 24 uur na betekening van het
vonnis gedurende een periode van vijf jaar de handel in honden te staken, op
straffe van een dwangsom van € 5.000,- per overtreding.
[geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 3] hebben
spoedappel ingesteld van het kort geding-vonnis, waarna het hof Amsterdam bij
arrest van 13 december 2007 het kort geding-vonnis van 24 mei 2007 heeft
vernietigd, en de vorderingen van de Dierenbescherming alsnog heeft afgewezen.
Het hof Amsterdam heeft in dit verband overwogen dat niet gesteld
of gebleken was dat de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) en de
Algemene Inspectiedienst (AID) naar aanleiding van alle publiciteit en de vele
klachten over [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 3] enige onregelmatigheid
heeft/hebben geconstateerd, en dat zonder nader onderzoek, waartoe het kort
geding geen ruimte biedt, (de omvang van) het verweten onrechtmatig handelen
van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 3] niet met voldoende zekerheid
kon worden vastgesteld.
Het hof Amsterdam heeft er op gewezen dat de Dierenbescherming
daarvoor is aangewezen op een bodemprocedure.
[geïntimeerden] leggen hieraan ten eerste ten grondslag dat de
Dierenbescherming, gelet op de vernietiging van het kort geding-vonnis door het
hof Amsterdam, onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld door (te dreigen met) de
executie van het kort geding-vonnis.
Ten tweede stellen [geïntimeerden] dat de Dierenbescherming
onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld door negatieve uitlatingen te doen in
de media over [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 3] en hun handel in
jonge hondjes.
[geïntimeerden] vorderen in deze procedure dat de
Dierenbescherming wordt veroordeeld tot betaling van de door [geïntimeerden]
als gevolg van dit onrechtmatig handelen geleden schade, die zij hebben begroot
op € 485.637,60.
De rechtbank heeft de vorderingen van [geïntimeerden], bij gebreke
van het (tijdig) voeren van verweer van de zijde van de Dierenbescherming, bij
vonnis van 12 januari 2011 integraal toegewezen. Hiertegen is de
Dierenbescherming in hoger beroep gekomen.
De (on)rechtmatigheid van de (dreiging met) executie van het kort geding-vonnis
6. Het hof stelt bij de beoordeling hiervan
het volgende voorop.
In beginsel dient te worden aangenomen dat degene die
door dreigen met executie zijn wederpartij heeft gedwongen zich naar een in
kort geding gegeven bevel te gedragen, onrechtmatig jegens deze heeft gehandeld
wanneer hij, naar achteraf in hoger beroep van het kort geding-vonnis of in een
bodemgeschil blijkt, niet het recht had van de wederpartij te vergen dat deze zich
overeenkomstig dit bevel gedroeg. Gegeven de aard van het vonnis in kort geding
mag voorts ervan worden uitgegaan dat degene die als voormeld met executie
dreigde, wist althans behoorde te weten dat hij zijn handelen baseerde op een
voorlopige maatregel, zodat de door zijn handelen veroorzaakte schade in
beginsel als door zijn schuld veroorzaakt heeft te gelden.
7. Vast staat dat het kort geding-vonnis van
24 mei 2007 waarin [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 3] op straffe van
een dwangsom zijn veroordeeld tot het staken van de handel in honden voor een
periode van vijf jaar, door de Dierenbescherming op 25 mei 2007 aan
[geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 3] is betekend, en vervolgens door
het hof Amsterdam (eveneens oordelende in kort geding) in hoger beroep is
vernietigd. Dit brengt, overeenkomstig hetgeen hierboven onder 6. is
vooropgesteld, in beginsel mee dat de Dierenbescherming onrechtmatig heeft
gehandeld jegens [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 3] door de
betekening van het kort geding-vonnis, welke betekening immers de (dreiging
met) executie van dit vonnis inhoudt. Hieruit vloeit voort dat de
Dierenbescherming in beginsel aansprakelijk is voor de hierdoor bij
[geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 3] veroorzaakte schade.
Het voorgaande is echter anders indien het hof in de onderhavige (bodem)procedure tot het oordeel zou komen dat, gelet op alles wat over en weer is aangevoerd, de door de kort geding-rechter in eerste aanleg gegeven maatregel (een verbod op het handelen in honden voor de periode van vijf jaar, op straffe van een dwangsom) op zijn plaats was, en dat de vernietiging van dit vonnis in kort geding door het hof Amsterdam derhalve onterecht was.
Dit is echter niet het geval. Het hof overweegt
hierover als volgt.
8. De Dierenbescherming heeft in de kort
geding-procedure, waarvan de processtukken zijn overgelegd in deze procedure,
gesteld dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 3] significant veel pups
met het Parvovirus en met andere ziektes en gebreken verkopen, dat
[geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 3] pups importeren en verkopen uit
Oost-Europa die door handelaren op te jonge leeftijd bij hun moeder zijn
weggehaald, en dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 3] aldus
onrechtmatig handelen en veel leed aan mens en dier berokkenen door de verkoop
van deze pups. Zij heeft deze stellingen onderbouwd met een groot aantal
producties. Hieruit blijkt onder meer dat bij de Dierenbescherming veel
ernstige klachten zijn binnengekomen van kopers over de slechte
gezondheidstoestand van een door hen bij [geïntimeerde sub 1]/[geïntimeerde sub
3] gekochte pup. Tevens bevat het dossier opnames van uitzendingen van de
consumentenprogramma’s Kassa en Radar, waarin misstanden rond de import van
pups uit Oost-Europa in het algemeen, en de verkoop van te jonge en/of zieke
pups door [geïntimeerde sub 1]/[geïntimeerde sub 3] aan de orde worden gesteld.
Bovendien heeft de Dierenbescherming diverse verklaringen van getuigen
overgelegd, die hebben verklaard over onder meer de (te jonge) leeftijd en de
(slechte) gezondheidstoestand van de verkochte hondjes.
[geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 3] hebben de stellingen
van de Dierenbescherming en de juistheid van de overgelegde producties betwist.
9. Het hof is van oordeel dat, indien de
stellingen van de Dierenbescherming over de misstanden bij de import van en
handel in pups door [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 3] juist zijn,
sprake is van een ernstige situatie die op zichzelf beschouwd het treffen van
een maatregel in kort geding rechtvaardigt.
Het hof is echter ook van oordeel dat de door de Dierenbescherming
in kort geding gevorderde en door de kort geding-rechter vervolgens getroffen
maatregel in deze te vergaand en te algemeen geformuleerd is.
De maatregel die
in kort geding is toegewezen, te weten een verbod voor [geïntimeerde sub 1] en
[geïntimeerde sub 3] tot (elke bemoeienis met of betrokkenheid bij) de handel
in honden voor de duur van vijf jaar op straffe van een dwangsom van € 5.000,-
per overtreding, beperkt zich ten onrechte niet tot eventuele toekomstige
onrechtmatige handelingen van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 3],
maar omvat de volledige handel in honden en elke bemoeienis daarmee of
betrokkenheid daarbij.
Aangezien de handel in honden de enige handelsactiviteit is van
[geïntimeerde sub 3], betekent de getroffen maatregel feitelijk een einde van
die onderneming.
Bovendien brengt de maatregel mee dat [geïntimeerde sub 1] ook
niet meer mag handelen in hondjes waarmee niets mis is, waardoor hij in
ernstige mate wordt geschaad in zijn (rechtmatige) mogelijkheden tot het
genereren van inkomsten.
Het hof is van oordeel dat de kort geding-rechter bij het treffen
van een maatregel, welke maatregel naar zijn aard van voorlopige aard is,
terughoudend dient te zijn indien aannemelijk is dat dit verbod zal leiden tot
definitieve en onomkeerbare gevolgen. Bij het geven van een verbod, op straffe
van een dwangsom, ligt het voorts in een zaak als de onderhavige in de rede dit
verbod niet te ruim te formuleren maar te beperken tot concrete onrechtmatige
handelingen. Het gaat hier immers niet om de situatie waarin gevreesd wordt
voor nieuwe onrechtmatige gedragingen in andere, vooralsnog onbekende vormen,
in welk geval een ruim, in algemene termen geformuleerd verbod wel aangewezen
kan zijn.
Daarbij merkt het hof bovendien op dat het bij de handel in
dieren, zoals hier aan de orde, in de eerste plaats de taak van de LID en de
AID is om hierop toezicht te houden, deze te controleren en, bij overtreding
van de regelgeving, strafrechtelijk of anderszins op te treden.
Gesteld noch gebleken is dat er bij [geïntimeerde sub
1]/[geïntimeerde sub 3] ooit sprake is geweest van het constateren door de LID
of de AID van een overtreding die heeft geleid tot ingrijpen. De stelling van
de Dierenbescherming dat dit het gevolg is van het feit dat bij de LID en de
AID sprake is van onder meer capaciteitsproblemen en gebrek aan expertise,
maakt het bovenstaande niet anders.
10. In het licht van het bovenstaande acht
het hof het door de kort geding-rechter aan [geïntimeerde sub 1] en
[geïntimeerde sub 3] opgelegde verbod, ongeacht de juistheid van de door de
Dierenbescherming gestelde feiten, te algemeen en verstrekkend en daarmee
onjuist.
Voor zover een verbod op zijn plaats was, had de toewijzing daarvan in
kort geding beperkt moeten worden tot een verbod aan [geïntimeerde sub 1] en
[geïntimeerde sub 3] tot het verrichten van concrete onrechtmatige handelingen.
Dit betekent dat ook dit hof, oordelende als bodemrechter, van oordeel is dat
het door de kort geding-rechter gegeven verbod niet juist was, zodat de
(dreiging met) executie daarvan door de betekening van dit vonnis door de
Dierenbescherming onrechtmatig moet worden geacht. De Dierenbescherming is
aansprakelijk voor de door [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 3]
dientengevolge geleden schade.
( )
De (on)rechtmatigheid van de uitlatingen van de
Dierenbescherming in de media
12. Het hof stelt voorop dat [geïntimeerden]
weliswaar vanaf 2006 negatief in de media zijn gekomen, maar dat tussen
partijen vast staat dat dit niet uitsluitend het gevolg is geweest van
mededelingen van de zijde van de Dierenbescherming. Vast staat dat onder meer
sprake is geweest van meerdere krantenartikelen in het Noordhollands Dagblad
vanaf maart 2006, van uitzendingen van de consumentenprogramma’s Kassa en
Radar, en van meldingen en waarschuwingen door willekeurige derden op
internetfora. Voorts stelt het hof vast dat uit de stellingen van de
Dierenbescherming en het grote aantal door haar overgelegde producties blijkt
dat bij de Dierenbescherming vanaf 2006 veel ernstige klachten zijn
binnengekomen van kopers over de slechte gezondheidstoestand van een door hen
bij [geïntimeerde sub 1]/[geïntimeerde sub 3] gekochte pup.
13. Dat één en ander voor de
Dierenbescherming aanleiding is geweest om nader onderzoek te doen en om zich
vervolgens zeer kritisch over het handelen van [geïntimeerde sub 1] en
[geïntimeerde sub 3] uit te laten, ook in de media, acht het hof niet
onrechtmatig. Een organisatie als de Dierenbescherming, die opkomt voor het
dierenwelzijn, heeft mede als taak om mogelijke misstanden op dit gebied aan de
kaak te stellen. [geïntimeerden] hebben niet gemotiveerd en onderbouwd gesteld
dat de uitlatingen van de Dierenbescherming, bijvoorbeeld over het aantal en de
ernst van de bij de Dierenbescherming binnengekomen klachten en het (hoge)
sterftecijfer onder bij [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 3] gekochte
pups, feitelijk onjuist waren.
Deze uitlatingen waren bovendien gebaseerd op
een naar het oordeel van het hof voldoende degelijk onderzoek van de zijde van
de Dierenbescherming en vinden in voldoende mate steun in het feitenmateriaal.
Wat betreft het gebruik door de Dierenbescherming van de term “malafide
hondenhandel” in dit verband is het hof van oordeel dat deze term, in het licht
van de grote hoeveelheid klachten die bij de Dierenbescherming binnen zijn
gekomen en de ernst daarvan, niet onnodig grievend, beledigend of anderszins
onrechtmatig kan worden geacht. Dat de klachten mogelijk, zoals [geïntimeerden]
stellen, voor meerdere interpretatie vatbaar zijn, is onvoldoende voor een
ander oordeel.
14. Uit het bovenstaande volgt dat naar het
oordeel van het hof jegens [geïntimeerden] geen sprake is geweest van
onrechtmatige uitlatingen in de media of anderszins van de zijde van de
Dierenbescherming. Dit brengt mee dat [geïntimeerden] op dit punt geen
schadevergoeding kunnen vorderen van de Dierenbescherming.
De
schade als gevolg van de onrechtmatige executie van het kort geding-vonnis
15. Zoals het hof hierboven onder 10. heeft
overwogen, hebben [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 3] recht op
vergoeding van de schade die zij hebben geleden als gevolg van de onrechtmatige
executie van het kort geding-vonnis door de Dierenbescherming.
Het hof stelt vast dat de omvang van de inkomensschade van
[geïntimeerde sub 3] niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, en zal deze daarom
schatten op de voet van artikel 6:97 BW.
(…)
19. Het hof dient een schatting te maken van de omzet die [geïntimeerde sub 3] zou hebben gehad indien de Dierenbescherming niet onrechtmatig zou hebben gehandeld, dat wil zeggen het kort geding-vonnis niet had betekend. Het hof schat, rekening houdend met goede en kwade kansen, de omzetderving in de periode 25 mei 2007 tot 1 februari 2008 op gemiddeld € 6.000,- per maand. Daarbij heeft het hof rekening gehouden met de lage omzet ten tijde van de betekening van het kort geding-vonnis, en de veel hogere omzet die [geïntimeerde sub 3] in 2008 heeft weten te realiseren. De omzetderving in de periode 25 mei 2007 tot 1 februari 2008 schat het hof derhalve op 8,2 x € 6.000,- = € 49.200,-.
Op dit bedrag komen nog de bedrijfskosten in mindering.
De bedrijfskosten schat het hof, gelet op de cijfers in de jaarstukken, voor de
betreffende periode op € 5.000,-. Dit komt neer op een netto bedrijfsresultaat
van € 19.600,-.
( )
25. Uit het bovenstaande volgt dat de
grieven deels terecht zijn voorgedragen. Het hof zal het vonnis van de
rechtbank vernietigen, en opnieuw recht doen overeenkomstig hetgeen is
overwogen en beslist in dit arrest. Nu partijen over en weer in het ongelijk
worden gesteld, zal het hof de proceskosten compenseren, zowel in de eerste
aanleg als in hoger beroep. Het verzoek van de Dierenbescherming om
[geïntimeerden] in de proceskosten te veroordelen op grond van het feit dat zij
rauwelijks hebben gedagvaard, wordt afgewezen aangezien het hof daarvoor geen
gronden aanwezig acht.
Beslissing
Het hof:
- vernietigt het tussen partijen gewezen
vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage van 12 januari 2011;
en opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt de Dierenbescherming tot
vergoeding van de door [geïntimeerde sub 3] geleden schade ad € 19.600,-, te
vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 mei 2007 tot de
dag der algehele voldoening;
- verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar
bij voorraad;
- compenseert de proceskosten, zowel in
eerste aanleg als in hoger beroep, in die zin dat elke partij haar eigen kosten
draagt;
- veroordeelt [geïntimeerden] tot vergoeding
aan de Dierenbescherming van de kosten van de bankgarantie, bestaande uit een
bedrag van € 650,- aan behandelingskosten, alsmede een provisie van 1% per jaar
over het bedrag van de bankgarantie ad € 590.000,- vanaf 12 april 2011, te
vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten vanaf het moment van
betaling tot aan de dag der voldoening;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M.Th. van der
Hoeven-Oud, A.M. Voorwinden en A.E. Veerman en is uitgesproken ter openbare
terechtzitting van 27 november 2012 in aanwezigheid van de griffier.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten