Jan Koster studeerde taalkunde aan het Instituut voor Neerlandistiek in Amsterdam, in de tijd dat W.G. Klooster daar hoogleraar was. Zijn drijfveer was een filosofische, zoals vaker het geval is bij studenten in deze studierichting. Hij bracht het tot hoogleraar en nam in 2010 afscheid in
Groningen. Hij stak daarbij een knappe
redevoering af, kort gezegd over het nominalisme versus het conceptualisme. Die
tegenstelling diept hij uit vanaf de Griekse oudheid. Om het wat toegankelijker
te maken gebruikt hij de fraaie metafoor van de tovenaar versus de tegelzetter.
Het nominalisme (‘de tovenaar’) heeft de ideeëngeschiedenis
bepaald. Het houdt in dat namen en structuren gegeven worden, - naar believen, ad libitum.
Dit is ook het idee van het christendom: God is almachtig, en hij doet waar hij
zin in heeft. Het heelal, bijvoorbeeld,
daar had God op een gegeven moment aardigheid in. En Hij schiep het.
-
Koster is niet van deze school. Hij is uit de school van
Noam Chomsky, de ‘tegelzetter’. Die gaat uit van structuren in de hersenen die
bestaan vanaf de geboorte. En die structuren laten nu juist niet alles toe! Die leggen integendeel
bij voorbaat een heleboel restricties op, o.a. aan de mogelijke taalstructuur. Het is de
ontraadseling van deze theorie die de taalkunde al sinds het midden van de 20ste
eeuw domineert.
Vergelijk de tegelzetter. Die kan niet willekeurig tegels aan elkaar zetten. Met ronde tegels bijvoorbeeld krijg je een wand niet helemaal betegeld. Combinatie van rond en vierkant kan ook niet. Op dezelfde manier zit God vast aan de beperkingen van Zijn schepping.
Het aardige is dat Koster deze opvatting uitbreidt tot de gehele natuur. Hij verdiepte zich daarvoor ook in de biologie. Darwin sloeg zijns inziens de plank mis; ook Darwin dacht dat de natuur onuitputtelijk was, bijvoorbeeld wat betreft vormenrijkdom. Maar dat is niet zo. Ieder organisme is noodzakelijk beperkt. Alles wat bestaat, bestaat binnen bepaalde beperkingen. Er is maar een beperkt aantal mogelijkheden om een organisme te bouwen. De moderne biologie ontwikkelt zich in de richting van wat in de taalkunde de Universele Grammatica heet, d.w.z. een verzameling van vooraf gegeven principes die de uitkomst bepaalt van mogelijke ontwikkelingsprocessen.
Het aardige is dat Koster deze opvatting uitbreidt tot de gehele natuur. Hij verdiepte zich daarvoor ook in de biologie. Darwin sloeg zijns inziens de plank mis; ook Darwin dacht dat de natuur onuitputtelijk was, bijvoorbeeld wat betreft vormenrijkdom. Maar dat is niet zo. Ieder organisme is noodzakelijk beperkt. Alles wat bestaat, bestaat binnen bepaalde beperkingen. Er is maar een beperkt aantal mogelijkheden om een organisme te bouwen. De moderne biologie ontwikkelt zich in de richting van wat in de taalkunde de Universele Grammatica heet, d.w.z. een verzameling van vooraf gegeven principes die de uitkomst bepaalt van mogelijke ontwikkelingsprocessen.
***
Geen opmerkingen:
Een reactie posten