Met de ontdekking van zuurstof en de rol van deze stof bij
de verbranding en de vorming van oxiden begon de theorievorming rond zuren en
basen meer vaste vormen aan te nemen. Aanvankelijk dacht men namelijk dat voor het vormen van een zuur het element zuurstof
nodig was. Vandaar de naam.
Lavoisier was een belangrijke figuur in deze ontwikkeling.
Hij formuleerde in 1787 een theorie dat ieder zuur een combinatie was van een basisch
principe en zuurstof. Voor een deel was deze classificatie zeker succesvol te
noemen.
Het bleek echter al snel dat er ook zure, maar zuurstofloze
stoffen waren, een goed voorbeeld daarvan is zoutzuur. Dit sterke zuur
stond bekend als ‘geest van zout’ en Davy toonde in 1814 aan dat daarin geen
zuurstof voorkomt, maar uit waterstof en chloor bestaat: HCl.
De aanwezigheid van zuurstof moest daarmee uit de definitie
van een zuur weggelaten worden.
Er was echter tegen dat idee aanzienlijk verzet, onder andere
van Berzelius.
Liebig suggereerde echter al in 1838 dat waterstof een centrale rol
speelt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten