Bij Kabinetsmissive van 9 april 2014, no.2014000701, heeft Uwe Majesteit (sic!), op
voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij de
Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het
voorstel van wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand teneinde de eis tot
beheersing van de Nederlandse taal toe te voegen aan die wet (Wet taaleis WWB),
met memorie van toelichting.
Het voorstel introduceert de plicht voor colleges van burgemeester en
wethouders (hierna: colleges) om de bijstand te verlagen indien de
bijstandsgerechtigde de Nederlandse taal niet beheerst op een niveau dat noodzakelijk
is voor arbeidsinschakeling. Het voorstel bepaalt voorts op welke wijze de
bijstand dient te worden verlaagd wanneer de bijstandsgerechtigde niet aan dat
taalniveau voldoet en wanneer hij niet voldoet aan de voortgang bij het
verwerven van de vaardigheden in de Nederlandse taal die van hem mag worden
verwacht.
De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het
wetsvoorstel, maar maakt daarbij de volgende kanttekeningen.
1. Hardheidsclausule
Thans kunnen colleges reeds in het kader van de arbeidsinschakeling de
verplichting opleggen dat de bijstandsgerechtigde de Nederlandse taal voldoende
beheerst. Voldoet de bijstandsgerechtigde hier niet aan dan
wordt zijn bijstand verlaagd overeenkomstig door de gemeente bij verordening
gestelde regels. Deze beleidsvrijheid van gemeenten om zelf
regels te stellen over de verlaging van de bijstand wordt door het voorstel
ingeperkt. Langs de weg van de hardheidsclausule kunnen de colleges in
bijzondere gevallen van de voorgestelde regels afwijken.
De Afdeling begrijpt dat met het oog op het recht van de Europese Unie
(evenredigheid) voor een eenduidige regeling op nationaal
niveau is gekozen. Zij meent dat, mede gelet op het recht van de Europese Unie en
de beleidsvrijheid van colleges, in de toelichting nader aandacht nodig is voor
de betekenis en reikwijdte van de hardheidsclausule. Zij
adviseert daartoe.
2. Inspanningsverplichting
Op grond van het voorgestelde artikel 18b van de Wet werk en bijstand (WWB)
wordt de bijstandsuitkering verlaagd als de belanghebbende niet voldoet aan de
voortgang die van hem verwacht mag worden met het verwerven van de vaardigheden
in de Nederlandse taal.
Ziet de Afdeling het goed dan wordt hiermee bedoeld dat van de belanghebbende
wordt verwacht dat hij zich voldoende heeft ingespannen om zich de vaardigheden
in de Nederlandse taal eigen te maken.
De Afdeling adviseert in de toelichting tot uitdrukking te brengen dat het hier
om een inspanningsverplichting gaat.
3. Participatiebudget
In de toelichting wordt gesteld dat de colleges, als de bijstandsgerechtigde
naar het oordeel van de gemeente niet over het gewenste taalniveau beschikt om
uit te stromen naar een betaalde baan, de noodzakelijke financiële middelen om
dat gewenste taalniveau te bereiken uit het participatiebudget kunnen betalen. De Afdeling begrijpt dit zo dat wanneer het college besluit de
bijstandsgerechtigde een voorziening aan te bieden om het taalniveau te kunnen
bereiken, de mogelijkheid bestaat de kosten van de voorziening uit het
participatiebudget te betalen.
De omvorming van de WWB tot Participatiewet en de invoering van een deelfonds
sociaal domein zullen meebrengen dat het participatiebudget
zal verdwijnen. Gemeenten zijn in de beoogde opzet van het sociaal domein
geheel vrij in de besteding van de middelen uit het fonds, zolang deze maar
worden besteed aan beleidsterreinen die binnen het domein vallen, zoals
maatschappelijke ondersteuning, jeugdzorg en participatie- voorzieningen. Hieraan
wordt in de toelichting geen aandacht geschonken.
De Afdeling adviseert de toelichting aan te passen in verband met vorengenoemde
ontwikkelingen.
4. De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel
van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan het
vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.
De waarnemend vice-president van de Raad van State
Commentaar
1. Het advies is duidelijk. Na aanpassing wordt het in stemming gebracht in de Tweede Kamer. Dan kan de wet een tijdje mee.
Maar helaas, zo is het niet. Het ontwerp gaat nu eerst nog eens naar de Eerste Kamer.
Dus: èèrst een voorstel opgesteld door deskundige ambtenaren, vervolgens intern bekeken door wetgevingsjuristen, dan naar de Raad van State, terug naar de ambtenaren en tenslotte naar de Tweede Kamer.
Je zou zeggen: meer dan genoeg tijd verspild. Te meer als je weet dat iedere regelgeving maar een beperkte houdbaarheidsdatum heeft. Maar nee hoor, ook nog eens naar Eerste Kamer. In welke eeuw leven we eigenlijk? Achttiende, negentiende?
2. Het maakt natuurlijk verschil wat de moedertaal van iemand is. Aan een Duitser zullen hogere eisen gesteld kunnen worden dan aan een Ghanees. Hoe dat uitgewerkt wordt, daar lees ik niets over.
3. Komt er ook nog een verplichting om Engels te leren? Anders gesteld: worden Engelstaligen vrijgesteld van deze voorschriften?