Frontaal, duaal, pedaal, kapitaal, marginaal, provinciaal – het Nederlands kent een hoop woorden die op -aal eindigen. Woorden met het achtervoegsel -aal zijn altijd ontleend aan het Latijn. Het Latijn had namelijk het achtervoegsel -alis. Met dit achtervoegsel konden de Romeinen een bepaald soort bijvoeglijke naamwoorden maken. Voorbeeld: provincia betekende ‘provincie’, provincialis betekende ‘bij de provincie behorend’ – net als het Nederlandse bijvoeglijke naamwoord provinciaal dus. Een pes (accusativus pedem) was een ‘voet’, en pedalis dus ‘bij de voet behorend’. In het Nederlands werd dat het zelfstandig naamwoord pedaal.
Maar het Nederlands kent ook woorden die op -air eindigen: militair, vulgair, populair... Dit achtervoegsel -air gaat terug op het Latijnse -aris, dat precies dezelfde functie heeft als -alis. Militaris is dat wat bij een soldaat (miles, accusativus militem) behoort, vulgaris is dat wat bij de grote massa (vulgus) behoort, popularis dat wat bij de het volk (populus) behoort. Hoe zit dat?
Het antwoord: de variant -aris duikt op als er al een l in het zelfstandig naamwoord zit. Kennelijk vonden de Romeinen het lastig om twee keer in één woord de l uit te spreken – en dus maakten ze van de tweede l een r. Het achtervoegsel -alis werd dan -aris.
Taalkundigen noemen dit fenomeen dissimilatie.
Aron Groot