Moeder, vader, dochter, broeder. Al die familiewoorden eindigen op -der of -ter. Eigenlijk is dat best vreemd – onze woorden voor kleuren (rood, geel, blauw), getallen (één, twee, drie) of lichaamsdelen (hand, arm, voet, been) lijken helemaal niet op elkaar. Maar onze woorden voor familieleden dus wel.
Ook in andere Germaanse talen is dat het geval. Duits: Mutter, Vater, Tochter, Bruder.
Engels: mother, father, daughter, brother.
En de Romaanse familiewoorden lijken ook op elkaar, al zijn de setjes daar minder compleet: Frans: mère, père, frère, Spaans: madre, padre. Italiaans: madre, padre. Bij deze Romaanse familiewoorden hebben we natuurlijk het geluk dat de Latijnse voorlopers zwart op wit staan: pater, mater, frater.
Op basis van deze informatie kunnen we aannemen dat familiewoorden in het Proto-Indo-Europees al op -ter eindigden. En inderdaad, zo worden ze, ook op basis van andere talen, gereconstrueerd: *méh₂tēr, *ph₂tḗr, dʰugh₂tḗr, bʰréh₂tēr.
De Proto-Indo-Europese functie van dat achtervoegsel -ter is onzeker, maar een aannemelijke theorie is dat je er oorspronkelijk zogeheten ‘agent nouns’ mee kon maken – zelfstandig naamwoorden die een handeling uitvoeren. In dat geval is -ter verwant aan het Latijnse -tor in doctor (‘iemand die doceert’), simulator (‘iemand die simuleert’), tractor (‘iemand die trekt’), motor (‘iemand die iets beweegt’), enz.
Volgens die theorie is een *ph₂tḗr (‘vader’) iemand die *ph₂- uitvoert. Dat *ph₂- zou iets als ‘beschermen’ betekend hebben – de vader was dus de beschermer. Die betekenis ging al in een vroeg stadium verloren en vervolgens zou -h₂ter (dus inclusief de keelklank h₂ die eigenlijk bij het ‘beschermen’ hoorde) geïnterpreteerd zijn als een achtervoegsel voor familieleden. Zo gingen alle familieleden in het Proto-Indo-Europees op -h₂ter eindigen: *méh₂tēr, *ph₂tḗr, dʰugh₂tḗr, bʰréh₂tēr – de voorlopers van ons moeder, vader, dochter, broeder.
Aron Groot
Geen opmerkingen:
Een reactie posten