zaterdag 19 april 2014

Pedofielenvereniging verboden

RECHTBANK ASSEN

Sector civiel recht 

Beschikking van 27 juni 2012

in de zaak van

HET OPENBAAR MINISTERIE,
dat woonplaats kiest in 's-Gravenhage,
verzoeker,
en voor wie optreedt als officier van justitie bij het parket in Assen mw. mr. dr. M.E. Meijer,

tegen

de vereniging
VERENIGING MARTIJN,
die statutair gevestigd is in Hoogeveen,
verweerster,
en voor wie als advocaat optreedt mr. B.C. Swier.

Partijen worden hierna het Openbaar Ministerie en de Vereniging Martijn genoemd.

1.  De procedure
1.1.  Het verloop van de procedure blijkt uit:
-  het verzoekschrift, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 16 december 2011;
-  het verweerschrift, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 10 mei 2012;
-  het door het Openbaar Ministerie toegezonden rapport "Gerapporteerde problemen van slachtoffers van seksueel misbruik in de kindertijd";
-  de door de Vereniging Martijn toegezonden kamerstukken;
-  de mondelinge behandeling op 16 mei 2012 en de daarbij overgelegde pleitaantekeningen.

1.2.  Ten slotte heeft de rechtbank bepaald dat vandaag de beschikking wordt gegeven.

2.  De beoordeling
2.1.  Het Openbaar Ministerie verzoekt de rechtbank de Vereniging Martijn verboden te verklaren en te ontbinden. Dat verzoek grondt het Openbaar Ministerie op art. 2:20 BW. Het Openbaar Ministerie verzoekt de rechtbank verder om een vereffenaar te benoemen, niet zijnde één van de bestuursleden van de Vereniging Martijn en te bepalen dat een eventueel batig saldo na vereffening wordt uitgekeerd aan de Staat. Het Openbaar Ministerie verzoekt de rechtbank tot slot de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

2.2.  Het Openbaar Ministerie stelt daartoe, samengevat weergegeven, dat de Vereniging Martijn kinderen bedreigt in hun lichamelijke, emotionele en seksuele integriteit en de rechten en vrijheden van deze kwetsbare groep aantast. Het Openbaar Ministerie stelt dat dit op een zodanige wijze plaatsvindt dat er strijd is met de openbare orde in de zin van art. 2:20 BW.

2.3.  Het verweer van de Vereniging Martijn strekt tot afwijzing van alle verzoeken. De Vereniging Martijn weerspreekt daartoe bepaalde door het Openbaar Ministerie aan het verzoek ten grondslag gelegde feiten. De Vereniging Martijn voert tot haar verweer verder aan, samengevat weergegeven, dat zij niet verboden kan worden verklaard op grond van niet strafbare uitingen of op haar website openbaar gemaakte niet strafbare afbeeldingen. Voor het overige doet zij een beroep op de vrijheid van meningsuiting. De Vereniging Martijn verzoekt de rechtbank om de beschikking niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, gelet op de complicaties die kunnen ontstaan bij het instellen van hoger beroep en het volgens haar declaratoire karakter van de te geven beschikking.

2.4.  Ten aanzien van de in dit verband tussen partijen opgekomen geschilpunten overweegt de rechtbank als volgt.

2.5.  Art. 2:20 BW brengt met zich dat de rechtbank de Vereniging Martijn verboden moet verklaren en haar ontbinding moet uitspreken als blijkt dat de werkzaamheid van de Vereniging Martijn in strijd is met de openbare orde. Uit de wetsgeschiedenis en uit de rechtspraak volgt dat het begrip “werkzaamheid” in art. 2:20 BW de daden van de Vereniging Martijn betreft en/of de woorden die de Vereniging Martijn spreekt of schrijft.


2.6.  De rechtbank neemt bij de beoordeling van het verzoek in overweging dat gelet op art. 8 van de Grondwet en art. 11 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, het recht van vereniging en vrije meningsuiting grondbeginselen van de Nederlandse rechtsstaat zijn. De rechtbank zal daarom art. 2:20 BW terughoudend toepassen en alleen strijd met de openbare orde aannemen als inbreuk wordt gemaakt op de algemeen aanvaarde grondvesten van ons rechtsstelsel (zie de MvA 17 476, p. 3).

2.7.  Het Openbaar Ministerie legt aan zijn verzoek uiteenlopende feiten en omstandigheden ten grondslag. Voor wat betreft het vaststellen van de werkzaamheid van de Vereniging Martijn in de zin van art. 2:20 BW slaat de rechtbank uitsluitend acht op de werkzaamheid van de Vereniging Martijn die voor een ieder kenbaar is of kan zijn geweest. Al wat het Openbaar Ministerie stelt en aanvoert ten aanzien van individuele bestuursleden en hun strafrechtelijke verleden wordt daarom niet in de beoordeling betrokken. De rechtbank zal evenmin acht slaan op uitingen van derden op het forum van de website van de Vereniging Martijn.

2.8.  Voor het vaststellen van de werkzaamheid van de Vereniging Martijn slaat de rechtbank in de eerste plaats acht op de informatie die de Vereniging Martijn op webpagina’s van haar website www.martijn.org geeft of tot kort voor het moment van indiening van het inleidende verzoekschrift in een daaraan voorafgaande lange periode van tijd heeft gegeven.

2.9.  De rechtbank slaat in de tweede plaats acht op uitingen van de Vereniging Martijn in andere media. Die uitingen betreffen interviews die bestuursleden hebben gegeven of andere publicitaire middelen die zij hebben gebruikt, bijvoorbeeld het plaatsen van videoblog's op de website www.youtube.com.

2.10.  De rechtbank betrekt een en ander in de beoordeling, omdat de uitingen op de webpagina's van de website www.martijn.org en datgene wat de bestuursleden namens de Vereniging Martijn openbaar maken, daden zijn van de Vereniging Martijn dan wel de woorden zijn die zij schrijft of die zij spreekt. Het betreft daarom de werkzaamheid van de Vereniging Martijn. Ten aanzien van de interviews en/of andere publieke uitingen van bestuursleden zoals die door het Openbaar Ministerie aan het verzoek ten grondslag zijn gelegd, overweegt de rechtbank dat deze uitingen aan de Vereniging Martijn mogen worden toegerekend als de bestuursleden zich laten interviewen in hun hoedanigheid van bestuurslid en/of zij zich, bijvoorbeeld in videoblog's, uiten namens de Vereniging Martijn.

2.11.  Het Openbaar Ministerie heeft in zijn verzoekschrift het op de webpagina's van de website www.martijn.org aangetroffen materiaal gerubriceerd en gecategoriseerd. Die categorisatie onderschrijft de rechtbank. Met het Openbaar Ministerie is de rechtbank van oordeel dat uit die categorisatie blijkt dat de Vereniging Martijn op de webpagina's van haar website uitdraagt dat:

(i) kinderen een lustobject zijn. Dit blijkt uit op de webpagina's van de website aangeboden materiaal dat geen andere bedoeling kan hebben dan om seksueel te prikkelen. Daartoe worden op de webpagina's afbeeldingen aangeboden van kinderen in uitdagende en seksueel getinte poses en worden op webpagina's teksten gepubliceerd waarin een expliciete beschrijving van seksueel contact tussen volwassenen en kinderen wordt gegeven;

(ii) met seksueel contact tussen volwassenen en kinderen niets mis is. In artikelen wordt in dit verband de stelling betrokken dat juist door het niet toestaan van seksuele relaties tussen volwassenen en kinderen, kinderen schade wordt berokkend. In artikelen wordt verder naar voren gebracht dat kinderen seksueel contact met volwassenen willen, dat kinderen dat seksuele contact daarom opzoeken en dat kinderen eigenlijk wensen dat hun ouders dat seksuele contact zouden toejuichen;

(iii) seksueel contact tussen volwassenen en kinderen verheerlijkt moet worden. Daartoe worden beschrijvingen gegeven van hoe fijn en prachtig seksuele contacten en relaties voor niet alleen de volwassene maar ook voor het kind zijn;

(iv) strafrechtelijke veroordelingen voor zedenmisdrijven met kinderen bespottelijk zijn;

(v) seksueel contact tussen volwassenen en kinderen heel "natuurlijk" is, kinderen dat seksuele contact zoeken, wensen en prettig vinden en seksueel contact en het fabriceren van kinderporno voor kinderen niet schadelijk hoeft te zijn.

2.12.  De Vereniging Martijn weerspreekt niet haar aldus te categoriseren uitingen op de webpagina’s van haar website. Zij voert daartegen aan dat haar website een nieuwsarchief is dat talloze, duizenden, citaten omvat en dat zij daarmee een specifiek beeld schetst over hoe anders er door veel mensen in de jaren tachtig van de vorige eeuw geschreven en gedacht werd over seksualiteit tussen volwassenen en kinderen, dat daarom publicatie van een en ander niet plaatsvindt ter seksuele prikkeling of om seks met jongeren goed te praten en dat aan de Vereniging Martijn niet denkbeelden van weleer mogen worden toegerekend.

2.13.  Hieruit en ook uit wat de Vereniging Martijn overigens tot haar verweer aanvoert, begrijpt de rechtbank dat het verweer er mede toe strekt tot een nuancering te komen van het door het Openbaar Ministerie geschetste beeld van de Vereniging Martijn en haar werkzaamheid. De nuancering die de Vereniging Martijn beoogt aan te brengen, wordt door de rechtbank, mede in het licht van publieke uitingen van haar huidige voorzitter, aldus begrepen dat de Vereniging Martijn niet méér wil uitdragen dan dat een kind het plezierig kan vinden om seksueel contact te hebben met een volwassene en dat een kind dat contact zelf kan willen. De rechtbank begrijpt verder dat De Vereniging Martijn ook wil uitdragen dat een kind en een volwassene de ruimte moeten kunnen krijgen om een relatie op te bouwen die zich óók mag ontwikkelen tot een seksuele relatie, zolang een kind maar de vrijheid heeft zich uit die relatie terug te trekken en er alleen maar handelingen plaatsvinden die in overeenstemming zijn met de ontwikkeling van het kind.

2.14.  De rechtbank oordeelt dat de werkzaamheid van de Vereniging Martijn, bezien vanuit de onderlinge samenhang en het onderlinge verband van het op de webpagina’s van haar website aangeboden materiaal en haar opvattingen zoals haar bestuursleden die openbaar maken, er blijk van geeft dat de Vereniging Martijn voor haar leden nastreeft om seksueel contact te kunnen hebben met kinderen en de Vereniging Martijn daartoe dat seksuele contact verheerlijkt en voorstelt als iets wat normaal en acceptabel is of zou moeten zijn.
Het is dat streven dat een ernstige inbreuk vormt op de geldende fundamentele waarden binnen onze samenleving en daarom indruist tegen onze rechtsorde. De Vereniging Martijn creëert of draagt daarmee bij aan het bestaan van een subcultuur waarbinnen seksuele handelingen tussen volwassenen en kinderen als normaal en acceptabel gelden. Daarmee tast de Vereniging Martijn de rechten van kinderen aan. De bescherming van de seksuele integriteit van kinderen vormt onmiskenbaar één van de meest wezenlijke beginselen van onze rechtsorde. De Nederlandse rechtsstaat behoort bovendien vanuit internationaal rechtelijk perspectief voor die inbreuk geen ruimte te bieden.

2.15.  De nuancering die de Vereniging ten aanzien van haar werkzaamheid kennelijk wil aanbrengen, doet hieraan niet af. Zo kan niet voorbij worden gegaan aan het onvermogen van kinderen om zich te uiten en een wil te bepalen op een wijze waarop een volwassene geacht mag worden dat wel te kunnen doen. Een kind heeft in het algemeen niet het vermogen zich terug te trekken uit een contact met een volwassene die seksuele wensen openbaart. Kinderen zijn niet weerbaar en kunnen geen of onvoldoende weerstand bieden aan seksuele wensen van een volwassene. Het is niet "natuurlijk" voor een kind om seksueel contact te hebben met een volwassene. Uit het door het Openbaar Ministerie in dit verband geproduceerde materiaal is het de rechtbank bovendien niet gebleken dat er bij een kind een ontwikkelingsfase kan worden aangewezen waarbinnen het normaal is of waarbinnen het past om seksueel contact te hebben met een volwassene, in welke vorm of mate dan ook. Het is (mede) om deze redenen dat zedenwetgeving bestaat waarmee wordt beoogd de seksuele integriteit van kinderen te beschermen.


2.16.  Het voorgaande in onderling verband en samenhang beschouwd, leidt tot het volgende.

De rechtbank stelt voorop dat het uitdragen van in de ogen van velen ongewenste opvattingen op zichzelf genomen geen grond geeft om tot een verbodenverklaring en ontbinding te komen van de Vereniging Martijn.

Het recht van vereniging en het recht van vrije meningsuiting komt toe aan een ieder en daarom ook aan diegenen die seksuele gevoelens voor kinderen hebben.

Dit doet er echter niet aan af dat de werkzaamheid van de Vereniging Martijn inbreuk maakt op de algemeen aanvaarde grondvesten van ons rechtsstelsel en deze werkzaamheid daarom in strijd is met de openbare orde. De rechtbank zal op die grond de Vereniging Martijn verboden verklaren en haar ontbinden.

2.17.  De ontbinding brengt met zich dat het vermogen van de Vereniging Martijn moet worden vereffend. In de verbodenverklaring en de ontbinding ziet de rechtbank aanleiding om een vereffenaar te benoemen, zodat bestuursleden-vereffenaars van rechtswege defungeren.

2.18.  Het verzoek te bepalen dat een eventueel batig saldo toekomt aan de Staat zal de rechtbank afwijzen. Daarvoor is redengevend dat zonder nadere toelichting die het Openbaar Ministerie niet geeft, de rechtbank, mede gelet op wat art. 2:23b lid 1 BW bepaalt, niet begrijpt hoe op voorhand kan worden vastgesteld dat een eventueel batig saldo na de vereffening hoe dan ook moet worden uitgekeerd aan de Staat.

2.19.  De rechtbank zal haar beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Anders dan de Vereniging Martijn bepleit, is geen sprake van een declaratoire uitspraak. Gelet op de te nemen beslissing de Vereniging Martijn verboden te verklaren en te ontbinden op grond van de inbreuk die zij maakt op de openbare orde, valt niet in te zien waarom een in te stellen hoger beroep schorsende werking zou moeten hebben. De rechtbank zal daarom op de voet van wat art. 360 Rv mogelijk maakt, haar beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

2.20.  Het Openbaar Ministerie heeft niet verzocht de Vereniging Martijn in de kosten van deze procedure te veroordelen, zodat ten aanzien van de kosten geen beslissing hoeft te worden genomen.

3.  De beslissing

De rechtbank

verklaart de Vereniging Martijn verboden,

ontbindt de Vereniging Martijn,

benoemt mr. J.J. Reiziger (Trip Advocaten & Notarissen, Postbus 300, 9405 PS in Assen) tot vereffenaar en verstaat dat met die benoeming de bestuursleden-vereffenaars van de Vereniging Martijn van rechtswege defungeren,
benoemt het lid van deze rechtbank mr. A.M.A.M. Kager tot rechter-commissaris ten overstaan van wie, voor zover de rechter-commissaris daarbij betrokken is geweest, de vereffenaar rekening en verantwoording van zijn beheer aflegt,

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad,

wijst af wat meer of anders is verzocht.

Deze beschikking is gegeven door mr. H. Wolthuis, mr. B.R. Tromp en mr. F. Brekelmans en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2012. 
***

Commentaar

Folkert Jensma (NRC/H.) vestigt de aandacht erop dat deze rechtbank tot “werkzaamheid” ook de woorden die de vereniging schrijft of spreekt, rekent. Een nieuwe en ruime interpretatie.
Of de uitspraak in eventueel hoger beroep overeind blijft is dan ook de vraag. Het juridisch debat in de rechtspraak over de eisen om een vereniging te kunnen verbieden, is nog maar net begonnen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten