Toen zag
ik je – natuurlijk trilde
nog altijd de lucht, het licht dat vloog
in rosse kransen om het duinkasteel.
O, het was te veel, zoals een groot
geluk dat nadert, en men weet niet
goed hoe men het vatten moet,
al draafde je in de fijne zijde
van je jurk doorschijnende
zo lelierank en onverlegen
door de meizaal van kristal,
praalstralend als een mistlamp
voor een scheepje in de nacht,
de golven stampen, het schuim
stuift rond in vlagen, het kompas
onklaar en niets dan een gebed
om op te varen – Zo zag ik je
trantelblote tinteltere lichternis
toen voorgoed in de hoge nis
mijner dagen, blankvoeten
in het water, waar ik sinds
voor moet knielen en boeten.
nog altijd de lucht, het licht dat vloog
in rosse kransen om het duinkasteel.
O, het was te veel, zoals een groot
geluk dat nadert, en men weet niet
goed hoe men het vatten moet,
al draafde je in de fijne zijde
van je jurk doorschijnende
zo lelierank en onverlegen
door de meizaal van kristal,
praalstralend als een mistlamp
voor een scheepje in de nacht,
de golven stampen, het schuim
stuift rond in vlagen, het kompas
onklaar en niets dan een gebed
om op te varen – Zo zag ik je
trantelblote tinteltere lichternis
toen voorgoed in de hoge nis
mijner dagen, blankvoeten
in het water, waar ik sinds
voor moet knielen en boeten.
Pieter Boksma
-------------------------------
Geen opmerkingen:
Een reactie posten