Dit is de
tijd van Knar, de Gakker,
De afgekaarde, kolle kwant;
Die, zonder troel of bollenknakker
Knoerst door kleffend klonterland.
In de natte sloor der deemster
Kwakt zijn stamp de grolle beemster
En de grauwsels van de triester
Droppen klam langs brauw en kniester.
De afgekaarde, kolle kwant;
Die, zonder troel of bollenknakker
Knoerst door kleffend klonterland.
In de natte sloor der deemster
Kwakt zijn stamp de grolle beemster
En de grauwsels van de triester
Droppen klam langs brauw en kniester.
Er is geen
onder aan de kimmen.
De kwabbelnevels zwerken laag,
Zij wielen grollig, zonder klimmen
Naar de holling, blak en vaag.
En de holle hijg van dasem
Knierpt de stilte vol gewasem –
Vol van kloning en gesakker;
Kijk, daar knoert hij: Knar, de Gakker.
De kwabbelnevels zwerken laag,
Zij wielen grollig, zonder klimmen
Naar de holling, blak en vaag.
En de holle hijg van dasem
Knierpt de stilte vol gewasem –
Vol van kloning en gesakker;
Kijk, daar knoert hij: Knar, de Gakker.
Marten Toonder (1912-2005)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten