zondag 3 november 2013

Het beleid van minister Henk Kamp (VVD)



C O L L E G E VAN B E R O E P VOOR HET B E D R I J F S L E V EN

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 oktober 2013 in de zaak tussen
Stichting Wakker Dier (Wakker Dier), te Amsterdam, appellante
(gemachtigde: mr. J. Sinnige),
en
de minister van Economische Zaken, verweerder
(gemachtigde: mr. J.E.W. Tieleman).

Procesverloop
Bij brief van 25 maart 2013 heeft Wakker Dier de minister verzocht om ten aanzien van een drietal bedrijven (kuikenbroederijen) tot handhaving over te gaan wegens overtreding van bij of krachtens de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwd) en de Wet Dieren gestelde verplichtingen.
Bij brief van 27 mei 2013 heeft Wakker Dier de minister meegedeeld dat hij in gebreke is tijdig een besluit te nemen.
Bij brief van 2 juli 2013 heeft de minister Wakker Dier bericht dat hij het verzoek van 25 maart 2013 niet aanmerkt als een aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De brief vermeldt voorts dat onderzocht wordt of sprake is van vermoedelijke welzijnsovertredingen bij kuikens in kuikenbroederijen en dat zodra het resultaat van het onderzoek bekend is Wakker Dier hierover zal worden geïnformeerd.
Hiertegen heeft Wakker Dier bij brief van 11 juli 2013 bezwaar gemaakt.
Voorts heeft Wakker Dier bij brief van 8 augustus 2013 - na doorzending door de rechtbank Amsterdam op 12 september 2013 bij het College binnengekomen - beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar verzoek van 25 maart 2013.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter zitting behandeld op 2 oktober 2013. Partijen zijn hier verschenen, vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Aan de kant van Wakker Dier was voorts aanwezig S. van de Wouw.

Overwegingen
1.1 Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
1.2 Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, Awb kan het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
1.3 Ingevolge artikel 4:13, eerste lid, Awb dient een beschikking te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag. Ingevolge het tweede lid is de redelijke termijn in ieder geval verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven, noch een mededeling als bedoeld in artikel 4:14, derde lid, Awb heeft gedaan.

2.1 Partijen verschillen van mening over de vraag of het verzoek van Wakker Dier van 25 maart 2013 moet worden aangemerkt als een aanvraag waarop de minister binnen de in artikel 4:13 Awb bedoelde termijn een besluit moet nemen. De minister stelt zich op het standpunt dat het verzoek niet concreet is ten aanzien van de mogelijke overtredingen, maar ziet op uitleg van regelgeving waarvan Wakker Dier wijziging beoogt en op de werkwijze van de broederijen in algemene zin. De minister verwijst hierbij naar de uitspraak van het College van 15 april 2010 (ECLI:NL:CBB:2010:BM3228). In de visie van de minister is voorts niet duidelijk welke handhavende actie precies wordt verlangd.
2.2 Het College kan de minister hierin niet volgen. 
Een belanghebbende die zich tot een bestuursorgaan wendt met het verzoek een handhavingsbesluit te nemen, dient zijn verzoek voldoende te bepalen. Wakker Dier heeft in haar verzoek drie broederijen genoemd en gesteld dat deze broederijen verplichtingen bij of krachtens de Gwd dan wel de Wet Dieren niet naleven. Zij heeft daarbij beschreven om welke overtredingen het feitelijk gaat, kort gezegd de verplichting om dieren - in dit geval kuikens die net uit het ei zijn gekomen - een toereikende hoeveelheid voeder te geven, en om de verplichting om dieren toegang tot een toereikende hoeveelheid schoon water te geven.
Wakker Dier heeft de minister verzocht de handhaving ter zake ter hand te nemen. Daarmee is duidelijk op welke gevallen het verzoek om handhaving betrekking heeft en kan er geen misverstand over bestaan welk (handhavings-)besluit Wakker Dier van de minister verwacht, waaraan niet afdoet dat Wakker Dier geen voorkeur heeft uitgesproken voor een bepaalde handhavingsvorm (last onder bestuursdwang dan wel last onder dwangsom). Het verzoek is derhalve voldoende bepaald.

Hierin onderscheidt het handhavingsverzoek van Wakker Dier zich van het verzoek van Greenpeace in de door de minister genoemde uitspraak van 15 april 2010. Dat verzoek had immers geen betrekking op concrete gevallen, maar was feitelijk gericht op het bewerkstelligen van een wijziging van het handhavings- en controlebeleid. Dat Wakker Dier met haar handhavingsverzoek uiteindelijk - zoals de minister meent - wellicht bedoelingen heeft die verder reiken dan handhaving jegens de drie genoemde broederijen, staat er niet aan in de weg dat haar verzoek als zodanig voldoende bepaald is.
Het verzoek dient derhalve als aanvraag van een besluit in de zin van artikel 1:3, derde lid,  Awb, aangemerkt te worden, en de minister was gehouden om daarop binnen de in artikel 4:13 Awb bedoelde termijn een besluit te nemen.

3.1 Het College overweegt dat voor het nemen van een besluit in dit geval geen (bijzondere) wettelijke termijn geldt. Dat betekent, gelet op artikel 4:13 Awb, dat de minister gehouden was om binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag hierop een besluit te nemen. De minister heeft geen melding als bedoeld in artikel 4:14, derde lid, Awb gedaan. De redelijke termijn beloopt in dit geval dus acht weken. Niet in geschil is dat de minister het handhavingsverzoek (uiterlijk) 26 maart 2013 heeft ontvangen. De minister diende derhalve uiterlijk 21 mei 2013 een besluit te nemen.

3.2 De minister heeft binnen deze termijn geen besluit genomen. Wakker Dier heeft de minister bij brief van 27 mei 2013 in gebreke gesteld. Tussen die datum en het moment van indiening van het beroepschrift zijn meer dan twee weken verstreken. Het beroep is derhalve ontvankelijk.

3.3 De minister heeft betoogd dat, als het verzoek om handhaving als een aanvraag moet worden aangemerkt, zijn reactie daarop als besluit moet worden aangemerkt. Naar het College begrijpt doelt de minister hiermee op zijn brief van 2 juli 2013, maar deze brief houdt geen inhoudelijke reactie op het verzoek in. 
Eerst bij brief van 13 september 2013 heeft de minister aan Wakker Dier een inhoudelijk standpunt ten aanzien van het verzoek bekendgemaakt. Hierin wordt, refererend aan het handhavingsverzoek van 25 maart 2013, verslag gedaan van het bij de drie genoemde broederijen verrichte onderzoek en wordt geconcludeerd dat daarbij geen overtreding is geconstateerd. 
Naar het oordeel van het College bevat deze brief, gelet op de kennelijke strekking dat ten aanzien van genoemde broederijen niet handhavend zal worden opgetreden, een afwijzing namens de minister van de aanvraag van Wakker Dier, en is daarmee als besluit aan te merken. Dit besluit is niet tijdig genomen. Het beroep dient dan ook gegrond verklaard te worden.

4. Aangezien de minister inmiddels een besluit op het handhavingsverzoek heeft genomen, bestaat er geen aanleiding op de voet van artikel 8:55d Awb te bepalen dat de minister alsnog een besluit bekendmaakt.
5.1 Wakker Dier heeft het College verzocht op de voet van artikel 8:55c Awb de hoogte van de verbeurde dwangsom vast te stellen.
5.2 Ingevolge artikel 4:17, eerste lid, eerste volzin, van de Awb verbeurt het bestuursorgaan, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. ( )
5.3 De minister heeft in de twee weken na de ingebrekestelling van 27 mei 2013 geen besluit genomen. Vervolgens heeft de minister eerst op 13 september 2013 een besluit genomen, zodat hij na de twee weken volgend op de ingebrekestelling meer dan 42 dagen in gebreke is geweest. De minister verbeurt daarom de maximale dwangsom. Het College zal de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3Awb verbeurde dwangsom dan ook op € 1.260,— vaststellen.

6. Wakker Dier heeft het College verzocht het op de voet van artikel 6:20, derde lid, Awb mede tegen het besluit van 13 september 2013 gerichte beroep aan zich te houden. De minister heeft er de voorkeur voor uitgesproken gelegenheid te krijgen ter zake een beslissing op bezwaar te nemen.
Het College overweegt dat tussen partijen nog geen inhoudelijk debat heeft plaatsgevonden over de merites van het handhavingsverzoek van Wakker Dier en dat het dossier geen inhoudelijke informatie bevat over het door de minister bij de drie genoemde broederijen ingestelde onderzoek, alsmede over het standpunt van deze bedrijven. Het College acht het daarom geraden om met toepassing van artikel6:20, vierde lid, Awb het beroep ter behandeling als bezwaar te verwijzen naar de minister.
7. Het College veroordeelt de minister in de door Wakker Dier gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derdeberoepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 472,--.

Beslissing
Het College:
verklaart het beroep tegen het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit gegrond;
vernietigt dat besluit;
stelt de hoogte van de door de minister aan Wakker Dier verbeurde dwangsom vast op € 1260,-;
draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 318,- aan Wakker Dier te vergoeden;
veroordeelt de minister in de proceskosten tot een bedrag van € 472,—, te betalen aan Wakker Dier;
verwijst de beslissing op het beroep tegen het besluit van 13 september 2013 ter behandeling als bezwaar naar de minister.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Dijt, in aanwezigheid van mr. M.J. van Veen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2013.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten