De wetenschappelijke naam van de oorwormen is Derma(-)ptera.
Deze naam betekent letterlijk huid-(derma) vleugeligen (ptera) en verwijst naar
de dunne en vliezige achtervleugels waarmee door een aantal soorten gevlogen
kan worden.
De wetenschappelijke naam van de grootste groep van de oorwormen,
de familie Forficulidae, verwijst naar de verharde achterlijfsaanhangsels; furficula
betekent 'schaartje'.
De Nederlandse naam oor-worm is in twee opzichten onjuist;
oorwormen zijn géén wormen en zijn evenmin aangepast aan een verblijf in het
oor van dieren of mensen. Omdat ze dikwijls in nauwe spleten aangetroffen
worden, werd wel gedacht dat ze zich in de gehooropening van mensen ophouden.
Ook deden er verhalen de ronde over oorwormen die zich door het trommelvlies
heen aten en eitjes legden in het brein.
Een meer aannemelijke verklaring is
dat de vorm van de opengespreide vliezige vleugels een gelijkenis vertoont met
het menselijk oor. Oorwormen zijn echter nooit parasitair en kunnen zich niet
handhaven in andere dieren. Er zijn wel enkele gedocumenteerde gevallen bekend
waarbij een oorworm in de gehoorgang van een mens werd aangetroffen.Oorwormen
zoeken de mens hierbij niet in huis op, dergelijke gevallen komen soms voor bij
kampeerders die in het open veld slapen.
De vermeende gewoonte om in oren te kruipen is in de
naamgeving van de groep terug te vinden in vele talen. In het Duits worden ze
"Ohrwürmer" genoemd en in het Engels "earwigs", analoog aan
het Nederlandse oorworm.
Oorwormen hebben verschillende Nederlandse namen die
per dialect verschillen. Ze voeren vaak terug op het kruipen in de oren of de
lichaamsaanhangsels. In het Fries worden oorwormen wel aangeduid met
earkekrûper, foarkestekker, knypsturt, eartyk en knyptange; in de Achterhoek
met gaffeltand. In het West-Vlaams spreekt men van een oorelbeeste. In het Urks
dialect is de aanduiding skallebieters.
Oorwormen hebben een typische insectachtige bouw, met
vooraan de kop of cephalon (A), daarachter het borststuk of thorax (B) en ten
slotte het achterlijf of abdomen (C).
Achter de kop is het halsschild of pronotum
(1) gelegen, deze plaat bedekt het voorste deel van het borststuk. Het achterste
deel draagt de voorvleugels (2) en de achtervleugels (3). Het achterlijf wordt
beschermd door platen, de tergieten (4), aan de bovenzijde, en de sternieten aan
de buikzijde. Oorwormen hebben een langwerpig, afgeplat lichaam met aan de
achterzijde twee duidelijk zichtbare achterlijfsaanhangsels of cerci (5).
Aan de voorzijde van de kop zijn twee paar tasters aanwezig:
die aan de bovenzijde worden de labiale palpen of liptasters (1) genoemd en die
aan de onderzijde de maxilliaire palpen of kaaktasters (2).
De oorworm heeft
bijtende monddelen (prognaath) aan de voorzijde van de kop.
De kop draagt twee
duidelijk gesegmenteerde antennes (3), die bij de meeste soorten vrij lang
zijn. Het aantal segmenten kan oplopen tot 52 maar meestal is het aantal
kleiner. Bij de bekende gewone oorworm komen 15 segmenten voor.
De antennes hebben
een tastzintuiglijke functie en dienen om prooien en soortgenoten op te sporen.
De ogen (4) zijn klein en kraal-achtig en meestal vrij goed zichtbaar door de
lichtere kleur van de kop. Oorwormen verschillen van veel gevleugelde insecten
doordat ze geen ocelli hebben. Ocelli zijn drie kleine 'bij-oogjes' aan de bovenzijde van de kop. De
voorouders van de oorwormen hadden wel ocelli, maar zijn deze in de loop der evolutie
weer verdwenen. De voorzijde van de kop of clypeus (5) is bij veel soorten
onbehaard. De bovenzijde van de kop wordt beschermd door een plaat die het
kopschild of vertex (6) wordt genoemd.
bron wikipedia
Geen opmerkingen:
Een reactie posten