Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/197246 / KG ZA 14-576
Vonnis in kort geding van 31 oktober 2014
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. H.A.J. Stollenwerck,
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. H.A.J. Stollenwerck,
tegen:
1 [gedaagde 1],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. M. Herens,
-
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheidgedaagde,
advocaat mr. M. Herens,
-
A EN C MEDIA SERVICES B.V.,
gevestigd te Roermond,
gedaagde,
gevestigd te Roermond,
gedaagde,
en
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
A EN C MEDIA B.V.,
gevestigd te Roermond,
gedaagde,
beide vertegenwoordigd door M. Vermeulen (statutair-directeur).
gevestigd te Roermond,
gedaagde,
beide vertegenwoordigd door M. Vermeulen (statutair-directeur).
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde 1], A en C Media Services en A en C Media genoemd worden.
-
-
2 Het geschil
2.1.In
het huis-aan-huisblad De Ster, dat in Maastricht kosteloos wordt
verspreid door A en C Media en A en C Media Services, is in de editie
van 3 oktober 2014 een cartoon gepubliceerd van de hand van [gedaagde
1]. De cartoon is gewijd aan [eiser] (advocaat) en bestaat uit een
karikaturaal getekende afbeelding van [eiser]. Boven de afbeelding van
[eiser] is door [gedaagde 1] als onderdeel van die cartoon het volgende
opschrift geplaatst: “Aangifte tegen louche advocaat.” Door middel van
een tekst geplaatst in een tekstballon laat [gedaagde 1] [eiser] het
volgende zeggen: “maar ik ben géén homo.”
2.2.[eiser]
stelt zich op het standpunt dat het gebruik van het woord “louche”
boven de karikatuur onrechtmatig is jegens hem, omdat het strijdt met de
zorgvuldigheid hem aan te duiden als louche. Omdat A en C Media en A en
C Media Services [gedaagde 1] een podium bieden voor dit onrechtmatige
handelen, handelen zij volgens [eiser] evenzeer onrechtmatig jegens hem.
2.3.Volgens [eiser] is het evident dat de cartoon van 3 oktober 2014 zijn goede naam en faam als strafadvocaat aantast.
2.4.[eiser] vordert, na vermindering van zijn eis ter zitting, dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I.
gedaagden veroordeelt om binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis
in het huis-aan-huisblad De Ster een advertentie te doen plaatsen in
goed leesbaar lettertype, corpsgrootte en opmaak met de volgende tekst:
“Rectificatie:
De voorzieningenrechter in de Rechtbank Limburg (Maastricht) heeft bij vonnis van … geoordeeld dat de heer [gedaagde 1] en A en C Media in een uitgave van het huis-aan-huisblad De Ster van 3 oktober 2014 mr. [eiser] ten onrechte hebben aangeduid als een louche advocaat. De Voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat voor die lasterlijke kwalificatie geen basis bestaat. De heer [gedaagde 1] en A en C Media zijn veroordeeld tot het plaatsen van deze rectificatie.”;
De voorzieningenrechter in de Rechtbank Limburg (Maastricht) heeft bij vonnis van … geoordeeld dat de heer [gedaagde 1] en A en C Media in een uitgave van het huis-aan-huisblad De Ster van 3 oktober 2014 mr. [eiser] ten onrechte hebben aangeduid als een louche advocaat. De Voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat voor die lasterlijke kwalificatie geen basis bestaat. De heer [gedaagde 1] en A en C Media zijn veroordeeld tot het plaatsen van deze rectificatie.”;
II.
gedaagden verbiedt om zich onmiddellijk na betekening van het te wijzen
vonnis op welke wijze dan ook in het openbaar uit te laten over [eiser]
als een louche advocaat of diffamerende kwalificaties van die strekking
op verbeurte van een boete van € 100.000,-- per overtreding;
III. gedaagden hoofdelijk veroordeelt tot betaling van een voorschot op de schadevergoeding aan [eiser] van € 15.000,--;
IV. gedaagden hoofdelijk veroordeelt in de kosten van dit geding.
III. gedaagden hoofdelijk veroordeelt tot betaling van een voorschot op de schadevergoeding aan [eiser] van € 15.000,--;
IV. gedaagden hoofdelijk veroordeelt in de kosten van dit geding.
2.5.[gedaagde
1], A en C Media en A en C Media Services voeren verweer. Op de
stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader
ingegaan.
3 De beoordeling
3.1.Het
onderhavige geschil draait om de vraag of de meningsuiting van
[gedaagde 1] door middel van de cartoon al dan niet wordt beschermd door
het recht op vrije meningsuiting en, daarmee samenhangend, of [gedaagde
1] en/of A en C Media en A en C Media Services onrechtmatig jegens
[eiser] hebben gehandeld.
3.2.Van
belang is dat de uiting is gedaan door middel van een cartoon. Een
dergelijke uiting kenmerkt zich daardoor dat een mening wordt geuit door
middel van artistieke expressie (een tekening), waarvan satire, spot,
ironie, overdrijving en verdraaiing van de werkelijkheid wezenlijke
bestanddelen vormen en welke is bedoeld om te provoceren en te stoken.
Een dergelijke vorm van meningsuiting valt in beginsel onder het recht
op vrije meningsuiting dat beschermd wordt door de Grondwet en het
Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
3.3.Het recht op vrije meningsuiting omvat, volgens vaste jurisprudentie van het Europees
Hof voor de Rechten van de Mens, ook het recht, zij het niet onbeperkt,
om zich uit te drukken op een manier die voor anderen kwetsend,
verontrustend of aanstootgevend is.
3.4.De
aard van onderhavige vorm van meningsuiting brengt met zich dat
daarvoor ruimere grenzen gelden dan meningsuitingen met een zuiver
serieus karakter.
3.5.Bij
de beoordeling van de cartoon moet het volgende tot uitgangspunt worden
genomen. De cartoon
(zie onderaan BS) bestaat uit een tekening met een voorstelling van [eiser] die licht karikaturaal van aard is. De tekening gaat vergezeld van een beperkte hoeveelheid tekst: een opschrift en tekst in een tekstballon. De betekenis van de onderhavige cartoon moet derhalve grotendeels uit de tekening in samenhang met de beperkte hoeveelheid tekst worden afgeleid. De pagina van de uitgave van het blad De Ster waarin de cartoon is geplaatst geeft geen aanwijzing ten aanzien van de wijze waarop de cartoon moet worden geïnterpreteerd.
(zie onderaan BS) bestaat uit een tekening met een voorstelling van [eiser] die licht karikaturaal van aard is. De tekening gaat vergezeld van een beperkte hoeveelheid tekst: een opschrift en tekst in een tekstballon. De betekenis van de onderhavige cartoon moet derhalve grotendeels uit de tekening in samenhang met de beperkte hoeveelheid tekst worden afgeleid. De pagina van de uitgave van het blad De Ster waarin de cartoon is geplaatst geeft geen aanwijzing ten aanzien van de wijze waarop de cartoon moet worden geïnterpreteerd.
3.6.In
het algemeen moet een cartoon zo worden geïnterpreteerd zoals deze door
een gemiddelde lezer in redelijkheid kan worden uitgelegd. Naar zijn
aard zal een cartoon niet lang worden bestudeerd door een gemiddelde
lezer. Een tekenaar mag dan ook niet verwachten dat een lezer zich
uitgebreid gaat verdiepen in de (mogelijk) diepere betekenis daarvan.
Een lezer zal de cartoon in het algemeen interpreteren op basis van een
eenmalige en vluchtige kennisname. Dat een lezer wegens het ontbreken
van achtergrondinformatie of een context tot een andere, maar redelijke,
uitleg van de cartoon komt dan door de cartoonist bedoeld, komt in een
dergelijk geval voor rekening van de cartoonist.
3.7.Volgens het Groot Woordenboek der Nederlandse Taal (de zogenaamde Dikke van Dale) betekent het woord louche: onguur of verdacht.
3.8.[gedaagde
1] heeft ter zitting aangevoerd dat hij met de cartoon refereert aan
het feit dat een privédetective, genaamd [naam privédetective], naar
aanleiding van een passage over hem in de autobiografie van [eiser],
volgens welke [naam privédetective] [eiser] zou hebben afgeperst,
aangifte heeft gedaan wegens smaad en laster. [naam privédetective]
heeft daarover verklaard in het dagblad De Telegraaf. Deze berichtgeving
is volgens [gedaagde 1] aanleiding geweest voor de cartoon. De
kwalificatie louche is volgens [gedaagde 1] niet uit de lucht komen
vallen, omdat [naam privédetective] [eiser] beschuldigt van omkoping,
hetgeen volgens [gedaagde 1] kan worden omschreven als louche. [gedaagde
1] stelt dat hij daarmee geen feitelijk oordeel geeft over [eiser],
maar dat hij deze berichtgeving gebruikt om op spottende wijze het
verschijnsel mediagretige advocaat te becommentariëren. Niet de
beschuldiging van [naam privédetective] lijkt [eiser] volgens [gedaagde
1] te deren, maar het feit dat mensen denken dat hij homofiel is, waarop
[eiser] in de pers uitgebreid reageert.
3.9.Kennelijk
legt [gedaagde 1] in de cartoon [eiser] dus een reactie in de mond op
een niet vermelde opmerking van een denkbeeldige derde naar aanleiding
van de aangifte van smaad en laster jegens [eiser] door [naam
privédetective]. Die reactie houdt in dat het [eiser] niet deert dat men
hem ervan beschuldigt louche te zijn, indien men hem er maar niet van
beticht dat hij homofiel is. Deze interpretatie van de cartoon is naar
het oordeel van de voorzieningenrechter niet direct uit die cartoon te
begrijpen, zodat de cartoon een toelichting behoeft, die door [gedaagde
1] pas ter zitting is gegeven.
3.10.Die
gegeven toelichting rechtvaardigt echter niet om [eiser] te omschrijven
als een louche advocaat. Het enkele feit dat [naam privédetective]
[eiser] beschuldigt van omkoping, betekent niet dat deze beschuldiging
ook juist is. [eiser] betwist deze beschuldiging ook. Anders dan
[gedaagde 1] stelt, is er derhalve in redelijkheid onvoldoende
aanleiding om het bewuste waardeoordeel uit te spreken.
3.11.[gedaagde
1] heeft daarnaast nog een tweede grond voor publicatie van de cartoon
aangevoerd. [gedaagde 1] stelt dat de mate waarin [eiser] de publiciteit
in de media zoekt en de wijze waarop hij zich vervolgens daarin
presenteert het aanzien van de advocatuur schaadt. [gedaagde 1]
refereert onder andere aan een advies van [eiser] aan welgestelden om
een pistool te kopen om zich te beschermen tegen Oost-Europese bendes en
de reacties daarop op diverse internetsites.
3.12.Ook
in dat licht bezien kan de voorzieningenrechter het woord louche noch
in het opschrift van de bewuste cartoon noch in de overige delen van de
cartoon (de tekening en de tekst in de tekstballon) in de door [gedaagde
1] geschetste context plaatsen en is dit ook ongepast.
3.13.Indien
[gedaagde 1] een bepaalde groep advocaten, met [eiser] kennelijk als
concreet voorbeeld, als op media-aandacht beluste advocaten op spottende
en satirische wijze heeft willen portretteren vanwege die eigenschap,
dan is het gebruik van het woord louche in dat verband niet op zijn
plaats. Het feit dat een bepaalde advocaat of bepaalde groep van
advocaten vaak in de media wil verschijnen, maakt deze advocaten daarom
niet louche (dat wil zeggen onguur of verdacht). Door de aanduiding
louche, die een ernstig beschuldigend karakter heeft, krijgt deze
gestelde spottende en satirische aanduiding ongerechtvaardigd een veel
zwaardere lading, die niet past bij de “beschuldiging” van [gedaagde 1]
dat [eiser] een glamouradvocaat is.
3.14.De
voorzieningenrechter verwerpt de stelling van [gedaagde 1], dat aan het
door hem geuite waardeoordeel over [eiser] in de vorm van een cartoon
niet de eis mag worden gesteld dat dit voldoende feitelijke
ondersteuning moet vinden in het beschikbare feitenmateriaal. In het
onderhavige geval heeft het gestelde waardeoordeel veeleer het karakter
gekregen van een door [gedaagde 1] gepresenteerd feit en niet, zoals
[gedaagde 1] stelt, een door hem geuite “prikkelende mening.” Zeker
gezien het karakter van het waardeoordeel, een ernstige beschuldiging
betreffende de integriteit van [eiser], dient dat waardeoordeel van een
voldoende feitelijke onderbouwing te worden voorzien.
3.15.Aan
[gedaagde 1] kan worden toegegeven dat [eiser] als publiek figuur
forsere publicitaire tegenstoten mag verwachten en moet accepteren, te
meer nu hijzelf ook verbaal scherp uit de hoek kan komen, hetgeen blijkt
uit het feit dat hem door de rechtbank in een andere zaak is verboden
zich op een bepaalde - grievende - manier uit te laten over een
ex-cliënt, maar dat betekent niet dat hij in de onderhavige
omstandigheden moet accepteren dat hij wordt gekarakteriseerd als
louche.
3.16.[gedaagde
1] heeft nog als verweer aangevoerd dat de kwalificatie louche niet
ernstig is, omdat [eiser] door zijn optreden in de media zijn eigen naam
en faam aantast. Ter onderbouwing van die stelling verwijst hij naar
een ingezonden brief in NRC Handelsblad van 25 september 2014 naar
aanleiding van een interview met [eiser] dat gepubliceerd is op 20
september 2014 in die krant. Dat door (een) derde(n) met afkeuring
gereageerd wordt op de wijze waarop [eiser] zichzelf portretteert in dit
interview, rechtvaardigt naar het oordeel van de voorzieningenrechter
het gebruik van het woord louche in de cartoon niet.
3.17.Uit
het vorenstaande volgt dat de meningsuiting van [gedaagde 1] niet wordt
beschermd door het recht op vrije meningsuiting en derhalve als
onrechtmatig moet worden beschouwd. Nu de cartoon is geplaatst in het
door A en C Media en A en C Media Services uitgegeven huis-aan-huisblad,
maken zij zich evenzeer schuldig aan een onrechtmatige daad jegens
[eiser].
3.18.Ten
aanzien van de vorderingen overweegt de voorzieningenrechter het
volgende. Het meest verstrekkende verweer in dit verband houdt in dat
[gedaagde 1] stelt dat de gevorderde rectificatie overbodig is, omdat in
de editie van 10 oktober 2014 van het huis-aan-huisblad waarin de
omstreden cartoon is gepubliceerd een reactie van [gedaagde 1] is
opgenomen waarin hij [eiser] een “sieraad voor de samenleving” noemt en
tekst en uitleg geeft over cartoon.
3.19.De
voorzieningenrechter is van oordeel dat de bedoelde publicatie niet als
rectificatie kan worden beschouwd. Immers, die publicatie houdt geen
rechtzetting in van de cartoon, maar is te beschouwen als een
rechtvaardiging daarvan, welke in grote lijnen overeenstemt met hetgeen
in de onderhavige procedure door [gedaagde 1] tot zijn verdediging is
aangevoerd.
3.20.Uit
het hierboven overwogene volgt dat de vordering sub I voor toewijzing
gereed ligt. De tekst van de rectificatie zal worden geherformuleerd als
na te melden in het dictum, teneinde deze te laten aansluiten bij
hetgeen is overwogen in dit vonnis. De termijn voor rectificatie zal
gesteld worden op zeven dagen na betekening van het vonnis.
3.21.De
vordering sub II dient te worden afgewezen, omdat deze een te algemene
strekking heeft. Niet uitgesloten is dat een toekomstige uitlating van
[gedaagde 1] over [eiser] met de strekking dat [eiser] louche - of een
kwalificatie van gelijkaardige strekking - zou zijn niet als
onrechtmatig moeten worden geoordeeld, zodat toewijzing van deze
vordering het karakter van een maatregel van censuur krijgt, die in
strijd is met het verbod op censuur.
3.22.De
vordering sub III dient eveneens te worden afgewezen. Ten eerste heeft
[eiser] niet aangetoond welk spoedeisend belang hij heeft bij deze
vordering en is deze vordering ook niet onderbouwd. Ten tweede blijkt
uit hetgeen [eiser] in de dagvaarding heeft aangevoerd dat deze
vordering ten doel heeft te dienen als een soort boete. [eiser] stelt
immers dat de vordering sub III met name dient om te zorgen dat
[gedaagde 1], A en C Media en A en C Media Services “het uit hun hoofd
zullen laten” om het onderhavige onrechtmatige handelen te herhalen. Een
vordering tot betaling van schadevergoeding mag echter niet het
karakter krijgen van een boete, maar dient enkel te strekken tot
vergoeding van geleden schade.
3.23.De gevorderde dwangsom zal worden beperkt als na te melden in het dictum.
3.24.[gedaagde
1], A en C Media en A en C Media Services zullen als de grotendeels in
het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten worden veroordeeld. De
kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 101,15;
- griffierecht € 282,00;
- salaris advocaat € 816,00;
Totaal € 1.199,15.
- dagvaarding € 101,15;
- griffierecht € 282,00;
- salaris advocaat € 816,00;
Totaal € 1.199,15.
4 De beslissing
De voorzieningenrechter:
4.1.veroordeelt [gedaagde 1], A en C Media en A en C Media Services om binnen zeven
dagen na betekening van dit vonnis in het huis-aan-huisblad De Ster een
advertentie te doen plaatsen in goed leesbaar lettertype, corpsgrootte
en opmaak met de volgende tekst:
“Rectificatie:
De voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg (Maastricht) heeft bij vonnis van 31 oktober 2014 geoordeeld dat de aanduiding van mr. [eiser] als louche advocaat door de heer [gedaagde 1] en A en C Media in een cartoon die verschenen is in een uitgave van het huis-aan-huisblad De Ster van 3 oktober 2014 onrechtmatig is jegens mr. [eiser], omdat die aanduiding geen steun vindt in de door de heer [gedaagde 1] en A en C Media aangedragen onderbouwing. De heer [gedaagde 1] en A en C Media zijn veroordeeld tot het plaatsen van deze rectificatie.”
De voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg (Maastricht) heeft bij vonnis van 31 oktober 2014 geoordeeld dat de aanduiding van mr. [eiser] als louche advocaat door de heer [gedaagde 1] en A en C Media in een cartoon die verschenen is in een uitgave van het huis-aan-huisblad De Ster van 3 oktober 2014 onrechtmatig is jegens mr. [eiser], omdat die aanduiding geen steun vindt in de door de heer [gedaagde 1] en A en C Media aangedragen onderbouwing. De heer [gedaagde 1] en A en C Media zijn veroordeeld tot het plaatsen van deze rectificatie.”
4.2.veroordeelt
[gedaagde 1], A en C Media en A en C Media Services om aan [eiser] een
dwangsom te betalen van € 500,-- voor iedere dag dat [gedaagde 1], A en C
Media en A en C Media Services niet aan de in 4.1. uitgesproken
hoofdveroordeling voldoen, tot een maximum van € 25.000,-- is bereikt;
4.3.veroordeelt
[gedaagde 1], A en C Media en A en C Media Services hoofdelijk in de
proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op €
1.199,15;
4.4.verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.wijst het meer of anders gevorderde af.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten