dinsdag 14 juli 2015

Meningsuiting: spotprent

RECHTBANK LIMBURG
Burgerlijk recht

Zittingsplaats Maastricht

zaaknummer: C/03/197246 / KG ZA 14-576

Vonnis in kort geding van 31 oktober 2014

in de zaak van

[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. H.A.J. Stollenwerck,

tegen:

1 [gedaagde 1],

wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. M. Herens,
-
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
A EN C MEDIA SERVICES B.V.,
gevestigd te Roermond,
gedaagde,

en
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
A EN C MEDIA B.V.,
gevestigd te Roermond,
gedaagde,
beide vertegenwoordigd door M. Vermeulen (statutair-directeur).

Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde 1], A en C Media Services en A en C Media genoemd worden.
-

2 Het geschil


2.1.In het huis-aan-huisblad De Ster, dat in Maastricht kosteloos wordt verspreid door A en C Media en A en C Media Services, is in de editie van 3 oktober 2014 een cartoon gepubliceerd van de hand van [gedaagde 1]. De cartoon is gewijd aan [eiser] (advocaat) en bestaat uit een karikaturaal getekende afbeelding van [eiser]. Boven de afbeelding van [eiser] is door [gedaagde 1] als onderdeel van die cartoon het volgende opschrift geplaatst: “Aangifte tegen louche advocaat.” Door middel van een tekst geplaatst in een tekstballon laat [gedaagde 1] [eiser] het volgende zeggen: “maar ik ben géén homo.”
2.2.[eiser] stelt zich op het standpunt dat het gebruik van het woord “louche” boven de karikatuur onrechtmatig is jegens hem, omdat het strijdt met de zorgvuldigheid hem aan te duiden als louche. Omdat A en C Media en A en C Media Services [gedaagde 1] een podium bieden voor dit onrechtmatige handelen, handelen zij volgens [eiser] evenzeer onrechtmatig jegens hem.
2.3.Volgens [eiser] is het evident dat de cartoon van 3 oktober 2014 zijn goede naam en faam als strafadvocaat aantast.
2.4.[eiser] vordert, na vermindering van zijn eis ter zitting, dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:


I. gedaagden veroordeelt om binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis in het huis-aan-huisblad De Ster een advertentie te doen plaatsen in goed leesbaar lettertype, corpsgrootte en opmaak met de volgende tekst:

“Rectificatie:
De voorzieningenrechter in de Rechtbank Limburg (Maastricht) heeft bij vonnis van … geoordeeld dat de heer [gedaagde 1] en A en C Media in een uitgave van het huis-aan-huisblad De Ster van 3 oktober 2014 mr. [eiser] ten onrechte hebben aangeduid als een louche advocaat. De Voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat voor die lasterlijke kwalificatie geen basis bestaat. De heer [gedaagde 1] en A en C Media zijn veroordeeld tot het plaatsen van deze rectificatie.”;

II. gedaagden verbiedt om zich onmiddellijk na betekening van het te wijzen vonnis op welke wijze dan ook in het openbaar uit te laten over [eiser] als een louche advocaat of diffamerende kwalificaties van die strekking op verbeurte van een boete van € 100.000,-- per overtreding;


III. gedaagden hoofdelijk veroordeelt tot betaling van een voorschot op de schadevergoeding aan [eiser] van € 15.000,--;


IV. gedaagden hoofdelijk veroordeelt in de kosten van dit geding.
2.5.[gedaagde 1], A en C Media en A en C Media Services voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3 De beoordeling

3.1.Het onderhavige geschil draait om de vraag of de meningsuiting van [gedaagde 1] door middel van de cartoon al dan niet wordt beschermd door het recht op vrije meningsuiting en, daarmee samenhangend, of [gedaagde 1] en/of A en C Media en A en C Media Services onrechtmatig jegens [eiser] hebben gehandeld.
3.2.Van belang is dat de uiting is gedaan door middel van een cartoon. Een dergelijke uiting kenmerkt zich daardoor dat een mening wordt geuit door middel van artistieke expressie (een tekening), waarvan satire, spot, ironie, overdrijving en verdraaiing van de werkelijkheid wezenlijke bestanddelen vormen en welke is bedoeld om te provoceren en te stoken. Een dergelijke vorm van meningsuiting valt in beginsel onder het recht op vrije meningsuiting dat beschermd wordt door de Grondwet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
3.3.Het recht op vrije meningsuiting omvat, volgens vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, ook het recht, zij het niet onbeperkt, om zich uit te drukken op een manier die voor anderen kwetsend, verontrustend of aanstootgevend is.
3.4.De aard van onderhavige vorm van meningsuiting brengt met zich dat daarvoor ruimere grenzen gelden dan meningsuitingen met een zuiver serieus karakter.
3.5.Bij de beoordeling van de cartoon moet het volgende tot uitgangspunt worden genomen. De cartoon
(zie onderaan BS) bestaat uit een tekening met een voorstelling van [eiser] die licht karikaturaal van aard is. De tekening gaat vergezeld van een beperkte hoeveelheid tekst: een opschrift en tekst in een tekstballon. De betekenis van de onderhavige cartoon moet derhalve grotendeels uit de tekening in samenhang met de beperkte hoeveelheid tekst worden afgeleid. De pagina van de uitgave van het blad De Ster waarin de cartoon is geplaatst geeft geen aanwijzing ten aanzien van de wijze waarop de cartoon moet worden geïnterpreteerd.
3.6.In het algemeen moet een cartoon zo worden geïnterpreteerd zoals deze door een gemiddelde lezer in redelijkheid kan worden uitgelegd. Naar zijn aard zal een cartoon niet lang worden bestudeerd door een gemiddelde lezer. Een tekenaar mag dan ook niet verwachten dat een lezer zich uitgebreid gaat verdiepen in de (mogelijk) diepere betekenis daarvan. Een lezer zal de cartoon in het algemeen interpreteren op basis van een eenmalige en vluchtige kennisname. Dat een lezer wegens het ontbreken van achtergrondinformatie of een context tot een andere, maar redelijke, uitleg van de cartoon komt dan door de cartoonist bedoeld, komt in een dergelijk geval voor rekening van de cartoonist.
3.7.Volgens het Groot Woordenboek der Nederlandse Taal (de zogenaamde Dikke van Dale) betekent het woord louche: onguur of verdacht.
3.8.[gedaagde 1] heeft ter zitting aangevoerd dat hij met de cartoon refereert aan het feit dat een privédetective, genaamd [naam privédetective], naar aanleiding van een passage over hem in de autobiografie van [eiser], volgens welke [naam privédetective] [eiser] zou hebben afgeperst, aangifte heeft gedaan wegens smaad en laster. [naam privédetective] heeft daarover verklaard in het dagblad De Telegraaf. Deze berichtgeving is volgens [gedaagde 1] aanleiding geweest voor de cartoon. De kwalificatie louche is volgens [gedaagde 1] niet uit de lucht komen vallen, omdat [naam privédetective] [eiser] beschuldigt van omkoping, hetgeen volgens [gedaagde 1] kan worden omschreven als louche. [gedaagde 1] stelt dat hij daarmee geen feitelijk oordeel geeft over [eiser], maar dat hij deze berichtgeving gebruikt om op spottende wijze het verschijnsel mediagretige advocaat te becommentariëren. Niet de beschuldiging van [naam privédetective] lijkt [eiser] volgens [gedaagde 1] te deren, maar het feit dat mensen denken dat hij homofiel is, waarop [eiser] in de pers uitgebreid reageert.
3.9.Kennelijk legt [gedaagde 1] in de cartoon [eiser] dus een reactie in de mond op een niet vermelde opmerking van een denkbeeldige derde naar aanleiding van de aangifte van smaad en laster jegens [eiser] door [naam privédetective]. Die reactie houdt in dat het [eiser] niet deert dat men hem ervan beschuldigt louche te zijn, indien men hem er maar niet van beticht dat hij homofiel is. Deze interpretatie van de cartoon is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet direct uit die cartoon te begrijpen, zodat de cartoon een toelichting behoeft, die door [gedaagde 1] pas ter zitting is gegeven.
3.10.Die gegeven toelichting rechtvaardigt echter niet om [eiser] te omschrijven als een louche advocaat. Het enkele feit dat [naam privédetective] [eiser] beschuldigt van omkoping, betekent niet dat deze beschuldiging ook juist is. [eiser] betwist deze beschuldiging ook. Anders dan [gedaagde 1] stelt, is er derhalve in redelijkheid onvoldoende aanleiding om het bewuste waardeoordeel uit te spreken.
3.11.[gedaagde 1] heeft daarnaast nog een tweede grond voor publicatie van de cartoon aangevoerd. [gedaagde 1] stelt dat de mate waarin [eiser] de publiciteit in de media zoekt en de wijze waarop hij zich vervolgens daarin presenteert het aanzien van de advocatuur schaadt. [gedaagde 1] refereert onder andere aan een advies van [eiser] aan welgestelden om een pistool te kopen om zich te beschermen tegen Oost-Europese bendes en de reacties daarop op diverse internetsites.
3.12.Ook in dat licht bezien kan de voorzieningenrechter het woord louche noch in het opschrift van de bewuste cartoon noch in de overige delen van de cartoon (de tekening en de tekst in de tekstballon) in de door [gedaagde 1] geschetste context plaatsen en is dit ook ongepast.
3.13.Indien [gedaagde 1] een bepaalde groep advocaten, met [eiser] kennelijk als concreet voorbeeld, als op media-aandacht beluste advocaten op spottende en satirische wijze heeft willen portretteren vanwege die eigenschap, dan is het gebruik van het woord louche in dat verband niet op zijn plaats. Het feit dat een bepaalde advocaat of bepaalde groep van advocaten vaak in de media wil verschijnen, maakt deze advocaten daarom niet louche (dat wil zeggen onguur of verdacht). Door de aanduiding louche, die een ernstig beschuldigend karakter heeft, krijgt deze gestelde spottende en satirische aanduiding ongerechtvaardigd een veel zwaardere lading, die niet past bij de “beschuldiging” van [gedaagde 1] dat [eiser] een glamouradvocaat is.
3.14.De voorzieningenrechter verwerpt de stelling van [gedaagde 1], dat aan het door hem geuite waardeoordeel over [eiser] in de vorm van een cartoon niet de eis mag worden gesteld dat dit voldoende feitelijke ondersteuning moet vinden in het beschikbare feitenmateriaal. In het onderhavige geval heeft het gestelde waardeoordeel veeleer het karakter gekregen van een door [gedaagde 1] gepresenteerd feit en niet, zoals [gedaagde 1] stelt, een door hem geuite “prikkelende mening.” Zeker gezien het karakter van het waardeoordeel, een ernstige beschuldiging betreffende de integriteit van [eiser], dient dat waardeoordeel van een voldoende feitelijke onderbouwing te worden voorzien.
3.15.Aan [gedaagde 1] kan worden toegegeven dat [eiser] als publiek figuur forsere publicitaire tegenstoten mag verwachten en moet accepteren, te meer nu hijzelf ook verbaal scherp uit de hoek kan komen, hetgeen blijkt uit het feit dat hem door de rechtbank in een andere zaak is verboden zich op een bepaalde - grievende - manier uit te laten over een ex-cliënt, maar dat betekent niet dat hij in de onderhavige omstandigheden moet accepteren dat hij wordt gekarakteriseerd als louche.
3.16.[gedaagde 1] heeft nog als verweer aangevoerd dat de kwalificatie louche niet ernstig is, omdat [eiser] door zijn optreden in de media zijn eigen naam en faam aantast. Ter onderbouwing van die stelling verwijst hij naar een ingezonden brief in NRC Handelsblad van 25 september 2014 naar aanleiding van een interview met [eiser] dat gepubliceerd is op 20 september 2014 in die krant. Dat door (een) derde(n) met afkeuring gereageerd wordt op de wijze waarop [eiser] zichzelf portretteert in dit interview, rechtvaardigt naar het oordeel van de voorzieningenrechter het gebruik van het woord louche in de cartoon niet.
3.17.Uit het vorenstaande volgt dat de meningsuiting van [gedaagde 1] niet wordt beschermd door het recht op vrije meningsuiting en derhalve als onrechtmatig moet worden beschouwd. Nu de cartoon is geplaatst in het door A en C Media en A en C Media Services uitgegeven huis-aan-huisblad, maken zij zich evenzeer schuldig aan een onrechtmatige daad jegens [eiser].
3.18.Ten aanzien van de vorderingen overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Het meest verstrekkende verweer in dit verband houdt in dat [gedaagde 1] stelt dat de gevorderde rectificatie overbodig is, omdat in de editie van 10 oktober 2014 van het huis-aan-huisblad waarin de omstreden cartoon is gepubliceerd een reactie van [gedaagde 1] is opgenomen waarin hij [eiser] een “sieraad voor de samenleving” noemt en tekst en uitleg geeft over cartoon.
3.19.De voorzieningenrechter is van oordeel dat de bedoelde publicatie niet als rectificatie kan worden beschouwd. Immers, die publicatie houdt geen rechtzetting in van de cartoon, maar is te beschouwen als een rechtvaardiging daarvan, welke in grote lijnen overeenstemt met hetgeen in de onderhavige procedure door [gedaagde 1] tot zijn verdediging is aangevoerd.
3.20.Uit het hierboven overwogene volgt dat de vordering sub I voor toewijzing gereed ligt. De tekst van de rectificatie zal worden geherformuleerd als na te melden in het dictum, teneinde deze te laten aansluiten bij hetgeen is overwogen in dit vonnis. De termijn voor rectificatie zal gesteld worden op zeven dagen na betekening van het vonnis.
3.21.De vordering sub II dient te worden afgewezen, omdat deze een te algemene strekking heeft. Niet uitgesloten is dat een toekomstige uitlating van [gedaagde 1] over [eiser] met de strekking dat [eiser] louche - of een kwalificatie van gelijkaardige strekking - zou zijn niet als onrechtmatig moeten worden geoordeeld, zodat toewijzing van deze vordering het karakter van een maatregel van censuur krijgt, die in strijd is met het verbod op censuur.
3.22.De vordering sub III dient eveneens te worden afgewezen. Ten eerste heeft [eiser] niet aangetoond welk spoedeisend belang hij heeft bij deze vordering en is deze vordering ook niet onderbouwd. Ten tweede blijkt uit hetgeen [eiser] in de dagvaarding heeft aangevoerd dat deze vordering ten doel heeft te dienen als een soort boete. [eiser] stelt immers dat de vordering sub III met name dient om te zorgen dat [gedaagde 1], A en C Media en A en C Media Services “het uit hun hoofd zullen laten” om het onderhavige onrechtmatige handelen te herhalen. Een vordering tot betaling van schadevergoeding mag echter niet het karakter krijgen van een boete, maar dient enkel te strekken tot vergoeding van geleden schade.
3.23.De gevorderde dwangsom zal worden beperkt als na te melden in het dictum.
3.24.[gedaagde 1], A en C Media en A en C Media Services zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 101,15;
- griffierecht € 282,00;
- salaris advocaat € 816,00;
Totaal € 1.199,15.

4 De beslissing

De voorzieningenrechter:
4.1.veroordeelt [gedaagde 1], A en C Media en A en C Media Services om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis in het huis-aan-huisblad De Ster een advertentie te doen plaatsen in goed leesbaar lettertype, corpsgrootte en opmaak met de volgende tekst:


“Rectificatie:
De voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg (Maastricht) heeft bij vonnis van 31 oktober 2014 geoordeeld dat de aanduiding van mr. [eiser] als louche advocaat door de heer [gedaagde 1] en A en C Media in een cartoon die verschenen is in een uitgave van het huis-aan-huisblad De Ster van 3 oktober 2014 onrechtmatig is jegens mr. [eiser], omdat die aanduiding geen steun vindt in de door de heer [gedaagde 1] en A en C Media aangedragen onderbouwing. De heer [gedaagde 1] en A en C Media zijn veroordeeld tot het plaatsen van deze rectificatie.”
4.2.veroordeelt [gedaagde 1], A en C Media en A en C Media Services om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 500,-- voor iedere dag dat [gedaagde 1], A en C Media en A en C Media Services niet aan de in 4.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoen, tot een maximum van € 25.000,-- is bereikt;
4.3.veroordeelt [gedaagde 1], A en C Media en A en C Media Services hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.199,15;
4.4.verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken.

***
Commentaar
Eiser is de bekende strafpleiter mr. Theo Hiddema.
Gedaagde is de cartoonist Ruben Oppenheimer. Hij overweegt hoger beroep.
Dit is de gewraakte cartoon:


Geen opmerkingen:

Een reactie posten