zaterdag 12 januari 2013

De handel in honden (1)

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE 
Sector Civiel recht 
arrest van 27 november 2012 

inzake 

NEDERLANDSE VERENIGING TOT BESCHERMING VAN DIEREN, 

gevestigd te 's-Gravenhage, 

appellante, 

hierna te noemen: de Dierenbescherming, 

advocaat: mr. K.T.B. Salomons te ’s-Gravenhage, 

tegen 


1. [geïntimeerde sub 1], 

2. [geïntimeerde sub 2], 

3. [...] B.V., 

wonende respectievelijk gevestigd te [plaats], 

geïntimeerden, 

hierna te noemen: [geïntimeerde sub 1], [geïntimeerde sub 2], [geïntimeerde sub 3] en (gezamenlijk) [geïntimeerden], 

advocaat: mr. P.P. Hoyng te Haarlem. 

Het geding 

Beoordeling van het hoger beroep 

(…)

2.  Het hof gaat in deze zaak uit van de volgende feiten. 

[geïntimeerde sub 1] houdt zich bedrijfsmatig bezig met de verkoop van jonge honden. [geïntimeerde sub 1] is enig bestuurder van [geïntimeerde sub 3]. Zijn echtgenote [geïntimeerde sub 2] is full-time medewerkster van [geïntimeerde sub 3].

De enige handelsactiviteit van [geïntimeerde sub 3] is de verkoop van jonge honden (pups) die via Marktplaats te koop worden aangeboden.
[geïntimeerde sub 1] exploiteert voorts in [plaats] een dierenwinkel onder de naam Faunaland [achternaam geïntimeerde sub 1]. [geïntimeerde sub 1] houdt de pups in een aparte ruimte achterin de winkel.

De Dierenbescherming heeft in 2007 [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 3] gedagvaard in kort geding, en gevorderd – kort gezegd - dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 3] binnen 24 uur na betekening van het kort geding-vonnis de handel in honden zullen staken, op straffe van een dwangsom. De Dierenbescherming heeft aan haar vorderingen, kort gezegd, ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 3]

*significant veel pups met het Parvovirus en met andere ziektes en gebreken verkopen,
*pups importeren en verkopen uit Oost-Europa die door handelaren op te jonge leeftijd bij hun moeder zijn weggehaald,

en dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 3] aldus onrechtmatig handelen en veel leed aan mens en dier berokkenen door de verkoop van deze pups. In de media, waaronder de televisieprogramma’s Kassa en Radar, is veel aandacht besteed aan de import van pups uit Oost-Europa en de handel in pups door [geïntimeerde sub 1]. 

De voorzieningenrechter in de rechtbank Alkmaar heeft bij vonnis van 24 mei 2007 de vorderingen van de Dierenbescherming voor de duur van vijf jaar toegewezen, en heeft [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 3] - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeeld om binnen 24 uur na betekening van het vonnis gedurende een periode van vijf jaar de handel in honden te staken, op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per overtreding. 

3.  De Dierenbescherming heeft het kort geding-vonnis op 25 mei 2007 aan [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 3] doen betekenen. [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 3] hebben daarop conform het vonnis de handel in honden gestaakt. 

[geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 3] hebben spoedappel ingesteld van het kort geding-vonnis, waarna het hof Amsterdam bij arrest van 13 december 2007 het kort geding-vonnis van 24 mei 2007 heeft vernietigd, en de vorderingen van de Dierenbescherming alsnog heeft afgewezen.

Het hof Amsterdam heeft in dit verband overwogen dat niet gesteld of gebleken was dat de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) en de Algemene Inspectiedienst (AID) naar aanleiding van alle publiciteit en de vele klachten over [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 3] enige onregelmatigheid heeft/hebben geconstateerd, en dat zonder nader onderzoek, waartoe het kort geding geen ruimte biedt, (de omvang van) het verweten onrechtmatig handelen van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 3] niet met voldoende zekerheid kon worden vastgesteld. 
Het hof Amsterdam heeft er op gewezen dat de Dierenbescherming daarvoor is aangewezen op een bodemprocedure. 

4.  Vervolgens hebben [geïntimeerden] de onderhavige procedure tegen de Dierenbescherming aangespannen, waarin zij schadevergoeding vorderen.

[geïntimeerden] leggen hieraan ten eerste ten grondslag dat de Dierenbescherming, gelet op de vernietiging van het kort geding-vonnis door het hof Amsterdam, onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld door (te dreigen met) de executie van het kort geding-vonnis.
Ten tweede stellen [geïntimeerden] dat de Dierenbescherming onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld door negatieve uitlatingen te doen in de media over [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 3] en hun handel in jonge hondjes.
[geïntimeerden] vorderen in deze procedure dat de Dierenbescherming wordt veroordeeld tot betaling van de door [geïntimeerden] als gevolg van dit onrechtmatig handelen geleden schade, die zij hebben begroot op € 485.637,60.

De rechtbank heeft de vorderingen van [geïntimeerden], bij gebreke van het (tijdig) voeren van verweer van de zijde van de Dierenbescherming, bij vonnis van 12 januari 2011 integraal toegewezen. Hiertegen is de Dierenbescherming in hoger beroep gekomen. 

5.  ( ) Aan de orde zijn thans nog de twee grieven van de Dierenbescherming tegen het bestreden vonnis van de rechtbank van 12 januari 2011. Deze grieven leggen het geschil in volle omvang aan het hof voor. 

De (on)rechtmatigheid van de (dreiging met) executie van het kort geding-vonnis 

6.  Het hof stelt bij de beoordeling hiervan het volgende voorop. 

In beginsel dient te worden aangenomen dat degene die door dreigen met executie zijn wederpartij heeft gedwongen zich naar een in kort geding gegeven bevel te gedragen, onrechtmatig jegens deze heeft gehandeld wanneer hij, naar achteraf in hoger beroep van het kort geding-vonnis of in een bodemgeschil blijkt, niet het recht had van de wederpartij te vergen dat deze zich overeenkomstig dit bevel gedroeg. Gegeven de aard van het vonnis in kort geding mag voorts ervan worden uitgegaan dat degene die als voormeld met executie dreigde, wist althans behoorde te weten dat hij zijn handelen baseerde op een voorlopige maatregel, zodat de door zijn handelen veroorzaakte schade in beginsel als door zijn schuld veroorzaakt heeft te gelden. 

7.  Vast staat dat het kort geding-vonnis van 24 mei 2007 waarin [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 3] op straffe van een dwangsom zijn veroordeeld tot het staken van de handel in honden voor een periode van vijf jaar, door de Dierenbescherming op 25 mei 2007 aan [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 3] is betekend, en vervolgens door het hof Amsterdam (eveneens oordelende in kort geding) in hoger beroep is vernietigd. Dit brengt, overeenkomstig hetgeen hierboven onder 6. is vooropgesteld, in beginsel mee dat de Dierenbescherming onrechtmatig heeft gehandeld jegens [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 3] door de betekening van het kort geding-vonnis, welke betekening immers de (dreiging met) executie van dit vonnis inhoudt. Hieruit vloeit voort dat de Dierenbescherming in beginsel aansprakelijk is voor de hierdoor bij [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 3] veroorzaakte schade. 

Het voorgaande is echter anders indien het hof in de onderhavige (bodem)procedure tot het oordeel zou komen dat, gelet op alles wat over en weer is aangevoerd, de door de kort geding-rechter in eerste aanleg gegeven maatregel (een verbod op het handelen in honden voor de periode van vijf jaar, op straffe van een dwangsom) op zijn plaats was, en dat de vernietiging van dit vonnis in kort geding door het hof Amsterdam derhalve onterecht was. 

Dit is echter niet het geval. Het hof overweegt hierover als volgt. 

8.  De Dierenbescherming heeft in de kort geding-procedure, waarvan de processtukken zijn overgelegd in deze procedure, gesteld dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 3] significant veel pups met het Parvovirus en met andere ziektes en gebreken verkopen, dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 3] pups importeren en verkopen uit Oost-Europa die door handelaren op te jonge leeftijd bij hun moeder zijn weggehaald, en dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 3] aldus onrechtmatig handelen en veel leed aan mens en dier berokkenen door de verkoop van deze pups. Zij heeft deze stellingen onderbouwd met een groot aantal producties. Hieruit blijkt onder meer dat bij de Dierenbescherming veel ernstige klachten zijn binnengekomen van kopers over de slechte gezondheidstoestand van een door hen bij [geïntimeerde sub 1]/[geïntimeerde sub 3] gekochte pup. Tevens bevat het dossier opnames van uitzendingen van de consumentenprogramma’s Kassa en Radar, waarin misstanden rond de import van pups uit Oost-Europa in het algemeen, en de verkoop van te jonge en/of zieke pups door [geïntimeerde sub 1]/[geïntimeerde sub 3] aan de orde worden gesteld. Bovendien heeft de Dierenbescherming diverse verklaringen van getuigen overgelegd, die hebben verklaard over onder meer de (te jonge) leeftijd en de (slechte) gezondheidstoestand van de verkochte hondjes.

[geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 3] hebben de stellingen van de Dierenbescherming en de juistheid van de overgelegde producties betwist. 

9.  Het hof is van oordeel dat, indien de stellingen van de Dierenbescherming over de misstanden bij de import van en handel in pups door [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 3] juist zijn, sprake is van een ernstige situatie die op zichzelf beschouwd het treffen van een maatregel in kort geding rechtvaardigt.
Het hof is echter ook van oordeel dat de door de Dierenbescherming in kort geding gevorderde en door de kort geding-rechter vervolgens getroffen maatregel in deze te vergaand en te algemeen geformuleerd is. 
De maatregel die in kort geding is toegewezen, te weten een verbod voor [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 3] tot (elke bemoeienis met of betrokkenheid bij) de handel in honden voor de duur van vijf jaar op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per overtreding, beperkt zich ten onrechte niet tot eventuele toekomstige onrechtmatige handelingen van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 3], maar omvat de volledige handel in honden en elke bemoeienis daarmee of betrokkenheid daarbij.

Aangezien de handel in honden de enige handelsactiviteit is van [geïntimeerde sub 3], betekent de getroffen maatregel feitelijk een einde van die onderneming.

Bovendien brengt de maatregel mee dat [geïntimeerde sub 1] ook niet meer mag handelen in hondjes waarmee niets mis is, waardoor hij in ernstige mate wordt geschaad in zijn (rechtmatige) mogelijkheden tot het genereren van inkomsten.

Het hof is van oordeel dat de kort geding-rechter bij het treffen van een maatregel, welke maatregel naar zijn aard van voorlopige aard is, terughoudend dient te zijn indien aannemelijk is dat dit verbod zal leiden tot definitieve en onomkeerbare gevolgen. Bij het geven van een verbod, op straffe van een dwangsom, ligt het voorts in een zaak als de onderhavige in de rede dit verbod niet te ruim te formuleren maar te beperken tot concrete onrechtmatige handelingen. Het gaat hier immers niet om de situatie waarin gevreesd wordt voor nieuwe onrechtmatige gedragingen in andere, vooralsnog onbekende vormen, in welk geval een ruim, in algemene termen geformuleerd verbod wel aangewezen kan zijn.
Daarbij merkt het hof bovendien op dat het bij de handel in dieren, zoals hier aan de orde, in de eerste plaats de taak van de LID en de AID is om hierop toezicht te houden, deze te controleren en, bij overtreding van de regelgeving, strafrechtelijk of anderszins op te treden.

Gesteld noch gebleken is dat er bij [geïntimeerde sub 1]/[geïntimeerde sub 3] ooit sprake is geweest van het constateren door de LID of de AID van een overtreding die heeft geleid tot ingrijpen. De stelling van de Dierenbescherming dat dit het gevolg is van het feit dat bij de LID en de AID sprake is van onder meer capaciteitsproblemen en gebrek aan expertise, maakt het bovenstaande niet anders. 

10.  In het licht van het bovenstaande acht het hof het door de kort geding-rechter aan [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 3] opgelegde verbod, ongeacht de juistheid van de door de Dierenbescherming gestelde feiten, te algemeen en verstrekkend en daarmee onjuist. 

Voor zover een verbod op zijn plaats was, had de toewijzing daarvan in kort geding beperkt moeten worden tot een verbod aan [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 3] tot het verrichten van concrete onrechtmatige handelingen. 

Dit betekent dat ook dit hof, oordelende als bodemrechter, van oordeel is dat het door de kort geding-rechter gegeven verbod niet juist was, zodat de (dreiging met) executie daarvan door de betekening van dit vonnis door de Dierenbescherming onrechtmatig moet worden geacht. De Dierenbescherming is aansprakelijk voor de door [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 3] dientengevolge geleden schade. 

( )

De (on)rechtmatigheid van de uitlatingen van de Dierenbescherming in de media 

12.  Het hof stelt voorop dat [geïntimeerden] weliswaar vanaf 2006 negatief in de media zijn gekomen, maar dat tussen partijen vast staat dat dit niet uitsluitend het gevolg is geweest van mededelingen van de zijde van de Dierenbescherming. Vast staat dat onder meer sprake is geweest van meerdere krantenartikelen in het Noordhollands Dagblad vanaf maart 2006, van uitzendingen van de consumentenprogramma’s Kassa en Radar, en van meldingen en waarschuwingen door willekeurige derden op internetfora. Voorts stelt het hof vast dat uit de stellingen van de Dierenbescherming en het grote aantal door haar overgelegde producties blijkt dat bij de Dierenbescherming vanaf 2006 veel ernstige klachten zijn binnengekomen van kopers over de slechte gezondheidstoestand van een door hen bij [geïntimeerde sub 1]/[geïntimeerde sub 3] gekochte pup. 

13.  Dat één en ander voor de Dierenbescherming aanleiding is geweest om nader onderzoek te doen en om zich vervolgens zeer kritisch over het handelen van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 3] uit te laten, ook in de media, acht het hof niet onrechtmatig. Een organisatie als de Dierenbescherming, die opkomt voor het dierenwelzijn, heeft mede als taak om mogelijke misstanden op dit gebied aan de kaak te stellen. [geïntimeerden] hebben niet gemotiveerd en onderbouwd gesteld dat de uitlatingen van de Dierenbescherming, bijvoorbeeld over het aantal en de ernst van de bij de Dierenbescherming binnengekomen klachten en het (hoge) sterftecijfer onder bij [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 3] gekochte pups, feitelijk onjuist waren. 

Deze uitlatingen waren bovendien gebaseerd op een naar het oordeel van het hof voldoende degelijk onderzoek van de zijde van de Dierenbescherming en vinden in voldoende mate steun in het feitenmateriaal. Wat betreft het gebruik door de Dierenbescherming van de term “malafide hondenhandel” in dit verband is het hof van oordeel dat deze term, in het licht van de grote hoeveelheid klachten die bij de Dierenbescherming binnen zijn gekomen en de ernst daarvan, niet onnodig grievend, beledigend of anderszins onrechtmatig kan worden geacht. Dat de klachten mogelijk, zoals [geïntimeerden] stellen, voor meerdere interpretatie vatbaar zijn, is onvoldoende voor een ander oordeel. 

14.  Uit het bovenstaande volgt dat naar het oordeel van het hof jegens [geïntimeerden] geen sprake is geweest van onrechtmatige uitlatingen in de media of anderszins van de zijde van de Dierenbescherming. Dit brengt mee dat [geïntimeerden] op dit punt geen schadevergoeding kunnen vorderen van de Dierenbescherming. 


De schade als gevolg van de onrechtmatige executie van het kort geding-vonnis 
15.  Zoals het hof hierboven onder 10. heeft overwogen, hebben [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 3] recht op vergoeding van de schade die zij hebben geleden als gevolg van de onrechtmatige executie van het kort geding-vonnis door de Dierenbescherming.

Het hof stelt vast dat de omvang van de inkomensschade van [geïntimeerde sub 3] niet nauwkeurig kan worden vastgesteld, en zal deze daarom schatten op de voet van artikel 6:97 BW. 
(…) 

19.  Het hof dient een schatting te maken van de omzet die [geïntimeerde sub 3] zou hebben gehad indien de Dierenbescherming niet onrechtmatig zou hebben gehandeld, dat wil zeggen het kort geding-vonnis niet had betekend. Het hof schat, rekening houdend met goede en kwade kansen, de omzetderving in de periode 25 mei 2007 tot 1 februari 2008 op gemiddeld € 6.000,- per maand. Daarbij heeft het hof rekening gehouden met de lage omzet ten tijde van de betekening van het kort geding-vonnis, en de veel hogere omzet die [geïntimeerde sub 3] in 2008 heeft weten te realiseren. De omzetderving in de periode 25 mei 2007 tot 1 februari 2008 schat het hof derhalve op 8,2 x € 6.000,- = € 49.200,-. 


20.  Blijkens de jaarstukken bedroeg de kostprijs van de omzet in 2007 48,1% en in 2008 56,6%. Het hof acht het redelijk om uit te gaan van een kostprijs van 50%. Bij een omzet van € 49.200,- komt dit neer op een brutomarge van € 24.600,-. 

Op dit bedrag komen nog de bedrijfskosten in mindering. De bedrijfskosten schat het hof, gelet op de cijfers in de jaarstukken, voor de betreffende periode op € 5.000,-. Dit komt neer op een netto bedrijfsresultaat van € 19.600,-. 

( )

25.  Uit het bovenstaande volgt dat de grieven deels terecht zijn voorgedragen. Het hof zal het vonnis van de rechtbank vernietigen, en opnieuw recht doen overeenkomstig hetgeen is overwogen en beslist in dit arrest. Nu partijen over en weer in het ongelijk worden gesteld, zal het hof de proceskosten compenseren, zowel in de eerste aanleg als in hoger beroep. Het verzoek van de Dierenbescherming om [geïntimeerden] in de proceskosten te veroordelen op grond van het feit dat zij rauwelijks hebben gedagvaard, wordt afgewezen aangezien het hof daarvoor geen gronden aanwezig acht. 

Beslissing 

Het hof: 
-  vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage van 12 januari 2011; 
en opnieuw rechtdoende: 


-  veroordeelt de Dierenbescherming tot vergoeding van de door [geïntimeerde sub 3] geleden schade ad € 19.600,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 25 mei 2007 tot de dag der algehele voldoening; 

-  verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad; 

-  compenseert de proceskosten, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, in die zin dat elke partij haar eigen kosten draagt; 
-  veroordeelt [geïntimeerden] tot vergoeding aan de Dierenbescherming van de kosten van de bankgarantie, bestaande uit een bedrag van € 650,- aan behandelingskosten, alsmede een provisie van 1% per jaar over het bedrag van de bankgarantie ad € 590.000,- vanaf 12 april 2011, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten vanaf het moment van betaling tot aan de dag der voldoening; 


-  wijst het meer of anders gevorderde af. 


Dit arrest is gewezen door mrs. J.M.Th. van der Hoeven-Oud, A.M. Voorwinden en A.E. Veerman en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 november 2012 in aanwezigheid van de griffier. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten