Max Liebermann, Artis, De Papegaaienlaan (1902) Kunsthalle Bremen |
Wandelen door Artis is geen onaardig boekje. De schrijver toont Artis
door de ogen van beeldende en literaire kunstenaars. Het is een overzicht vol historische
foto’s. Ook van beelden en schilderijen van dieren, naast gedichten en verhalen
van schrijvers. Het verklaart ook de naam: Natura Artis Magistra.
‘De natuur is de meester van de kunst.’ Er was in de negentiende eeuw een
intensieve samenwerking tussen de dierentuin en de Amsterdamse opleidingen voor
Beeldende Kunsten, Tekenonderwjs en Kunstnijverheid. Enigszins spijtig
constateert de auteur dat het werken naar de natuur in de twintigste eeuw in
ongenade viel.
Voor de dieren was dit
beleid een ramp. De stadsdierentuin was altijd al heel klein - nog altijd kleiner dan het Vondelpark – maar het kwam ook nog eens vol te staan met ruimtevretende
beelden. En alsof dat nog niet erg genoeg was, werden er ook nog enige musea in
het park gebouwd. Je houdt het niet voor mogelijk.
Had Gerard Reve maar eerder geleefd. In 1971 zag hij er een grote bronzen beeldengroep van honden, “waarvoor
men toch niet speciaal een dierentuin zou komen bezoeken.” Bij de Japanse tuin
observeert hij “aan een peinzende vijver, een reusachtige bronzen Boeddha,
terwijl Boeddha toch geen dier was.” Zo’n kritische geest is een uitzondering.
Adriaan Morriën vond dat er ook een kooi van met kinderen van een jaar of twee, drie zou moeten zijn. "Het zou er vast net zo druk zijn als nu voor de kooi met chimpansees."
Maar hoor Lodewijk van Deijssel in 1924 over de olifanten: (…) de grootste stond zo prettig heen en
weer te deinen als was hij recht in zijn schik met zijn buitengewoon rustig
leventje.” Geen notie.
Theo Thijssen ook al niet.
Schrijft: “De vos ( ) hoefde niets te doen, die mocht zich bepalen tot mal heen
en weer lopen, steeds op dezelfde manier”.
Nog in 1967 ziet Mary
Dorna “wolven die in smalle traliehokken rusteloos op en neer holden.”
In de 19de eeuw had de
dierentuin nog echt betekenis voor de burger: “Geene reisbeschrijving uit wat keurige pen ook
gevloeid, doet ons zoo aangenaam door al de werelddeelen rondreizen. Welke
fraai omrasterde schilderachtige perken met eigenaardige stallingen voor de
schoon gestreepte zebra, de windsnelle antilope, den sierlijken struis uit
Afrika’s zandwoestijn en het rendier uit het kille Noorden.” En zo gaat het nog
een tijdje door. Mensen konden voor het eerst van nabij kennismaken met
exotische diersoorten.
Omstreeks 1970 was Artis zo goed als failliet, zoals thans o.a. Emmen en Rotterdam (Blijdorp). Marga Klompé,
minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk, wenste toen een kleinere
collectie en meer samenwerking met andere dierentuinen. De kosten voor
verzorging van de levende have bedroegen 62% van de totale lasten.
Uiterst betreurenswaardig
is dat in die tijd geen gevolg gegeven is aan het verplaatsen van Artis en nog
beter: aan het opzetten van één NATIONALE DIERENTUIN. Voor zo’n klein,
makkelijk bereisbaar land zou dat immers ruim voldoende zijn.
Een aardige uitsmijter –
en ook weer actueel! - levert de vorige directeur en dierenarts Maarten
Frankenhuis. Hij zegt: “Duidelijk moge inmiddels zijn dat homo- en
heterosexualiteit twee naast elkaar bestaande varianten zijn van geslachtelijk
voortplantingsgedrag. De ene variant komt echter wat frequenter voor dan de
andere. En zo we al behoefte hebben aan het vinden van een fysiologische achtergrond,
de oorzaken van de menselijke homosexualiteit zijn nog voltrekt duister.
Hetzelfde geldt overigens voor de heterosexualiteit.”
***
Ko van Geemert, Wandelen
door Artis (2001)
Graag verwijs ik weer naar het prachtige gedicht "Der Panther" van Rilke, dat een vlammende aanklacht tegen dierentuinen is.
BeantwoordenVerwijderen