Zijn leven was een stille
bundel van één vel.
Zijn dood een kastlijnnieuwtje,
nonparel.
Toen hij, verijld reeds, klopte op de
hemelpoort
had Amsterdam al nooit van hem gehoord.
Maar d’engel boog voor hem als een
chasseur.
‘O ja, meneer, u is terecht bij deze deur...
In het portaal weerklonken
vreugdezangen.
De Penclub had hem nooit zo goed
ontvangen.
De dichter dacht: ‘Verdomd, ik mag
erin...
Hij had getwijfeld, maar dit soepele
begin
schonk hem bewijs der hemelse
gerechtigheid.
‘Straks,’ dacht hij, ‘krijgt m’n werk
nog eeuwigheid
en valt mijn bundel, door een drukje op
de knop-
Van Vriesland* toch nog als een
meesterwerkje op.’
Hij zag zich al gedundrukt door Van Oorschot
en mompelde: ‘Ga ik dan niet teloor,
God?’
De engel vroeg: ‘Hebt u een wens of een
bevel?
Als ’t niet te dol is plooien we dat
wel.
Een wolk alléén, of liever bij een
vriend,
om wiens verscheiden u onmatig hebt
gegriend?’
‘Naast Shakespeare!’ riep de dichter
ambitieus
tegen de engel, die niet grijnsde om
zijn keus.
‘Goed,’ klonk het. ‘Ik zal da’lijk
voor u bellen.
Maar wilt u mij die naam dan even
spellen?
Simon Carmiggelt
*Victor van Vriesland, dichter-criticus (1892-1974)
Hennie is back in town en back in bizniz.
BeantwoordenVerwijderenIk wilde even reageren op het gedicht van die overspelige Haagsche schat Simon (de laatste roddels over haar van Rubinstein al gehoord?) want gedichies maken kon-nie!!
Nâw, ik heb me de klere zitten rammen op m'n compie maar commentaar schrijven, ho maar!
Geef die weblog van jou eens een optater tegen z'n trèhter: wat een lû kreng!